VN Vrij Nederland
Boekenbijlage
17 januari 1987 - nummer 3
Alles ondergeschikt aan de kunst
De grote biografie van Donald Prater over Rainer Maria Rilke, brieven en vertalingen
Wil Rouleaux
Rainer Maria Rilke
Rilke actueel? Het lijkt er wel op. Zijn onlangs herdachte zestigste sterfdag (1875-1926) ging vergezeld door een vloedgolf van publicaties, herdenkingsartikelen en heruitgaven. Anderzijds is Rilke natuurlijk nooit weggeweest. Integendeel, voor hele generaties van lezers geldt zijn werk als het toppunt van lyrische schoonheid. Bovendien is Rainer Maria Rilke - de naam alleen al is pure poëzie - naast Thomas Mann en Kafka de meest becommentarieerde Duitse schrijver van deze eeuw.
Niet minder dan zijn werk heeft ook Rilkes leven tot de verbeelding gesproken. Tientallen personen die zijn levenspad kruisten hebben hun herinneringen aan de dichter op schrift gesteld, en aldus aan de legendevorming rond de persoon Rilke aanzienlijk bijgedragen. Men noemde hem een heilige, een Don Juan, een psychopaat, een profeet of een onbereikbare kluizenaar. Des te merkwaardiger is het dat er tot voor kort geen enkele deugdelijke biografie over ‘het grootste lyrische talent sinds de Duitse middeleeuwen’ (Robert Musil) bestond. Weliswaar waren er uit vroegere tijden enige aanzetten, die inmiddels sterk verouderd bleken, en was er sinds 1958 ook nog de uitstekende maar erg beknopte Rowohltmonografie van Hans-Egon Holthusen, maar het gemis aan een omvattende levensbeschrijving konden deze werken toch niet wegnemen. In 1981 leek het getij te keren toen de Duitse literatuurwetenschapper Wolfgang Leppmann een uitvoerige biografie liet verschijnen onder de titel Rilke: sein Leben, seine Welt, sein Werk. Leppmann (wiens boek inmiddels ook als pocket is verschenen bij Heyne-Verlag) had destijds niet de beschikking over veel ongepubliceerd briefmateriaal, reden waarom zijn werkstuk geen definitieve status kon opeisen. Die definitieve Rilke-biografie lijkt nu wel voorhanden: gelijktijdig verscheen in het Duits en in het Engels Donald A. Praters Ein klingendes Glas - Das Leben Rainer Maria Rilkes, een boek van bijna zevenhonderdvijftig bladzijden.
Op het moment waarop ik dit artikel schrijf zijn mij twee besprekingen van dit boek bekend, beide geschreven door Rilke-kenners, en beide met vrijwel gelijkluidende kritiek. Zowel Eckhard Heftrich in de Frankfurter Allgemeine als C.O. Jellema in NRC-Handelsblad zijn van mening dat de nadruk in deze biografie te veel op Rilkes leven ligt, en dat de aandacht voor zijn werk daarbij te kort schiet. Dit verwijt is zeker niet ten onrechte - Donald A. Prater komt inderdaad aan het bespreken van Rilkes werk nauwelijks toe -, maar anderzijds zou men ook kunnen argumenteren dat Rilkes werk elders genoegzaam geïnterpreteerd is, en dat dit boek binnen de uitgebreide literatuur over de dichter nu juist in een behoefte voorziet. Hoe dit ook zij: ik heb deze nieuwe Rilke-biografie met de allergrootste bewondering gelezen. Prater toont zich een uitstekend stilist en beschikt over dito compositorische vermogens, en dit leidt ertoe dat dit minutieuze verslag van Rilkes dramatische leven letterlijk tot op de laatste bladzijde blijft boeien.
Prater (een Engelse germanist van bijna zeventig die eerder een veel geprezen biografie over Stefan Zweig schreef) heeft Rilkes leven in acht uitvoerige hoofdstukken onderverdeeld. De stad Praag, waar Rilke in 1875 als zoon van een middelmatige spoorwegbeambte en een sterk snobistische moeder geboren werd, vormt het eerste decor. Vervolgens worden Rilkes jaren in München en vooral de Noordduitse kunstenaarskolonie Worpswede (bij Bremen) beschreven, waar de dichter de vrouw ontmoette met wie hij kort daarop trouwde: de beeldhouwster Clara Westhoff. Het huwelijk, waaruit een dochter voortkwam, zou niet lang intact blijven, want in 1902 vertrok Rilke naar Parijs om er een studie over Rodin te schrijven. Vanaf die tijd zou de dichter permanent onbehuisd blijven. Parijs vormde de achtergrond voor zijn Neue Gedichte (1908) en zijn enige grote prozawerk Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge (1910), twee werken waarmee hij meteen grote roem vergaarde bij de Europese culturele avant-garde. Rilkes laatste vijftien levensjaren stonden volledig in het teken van wat hij zelf als zijn eigenlijke levenstaak beschouwde: de diepzinnige gedichtencyclus die later de titel Duineser Elegien zou krijgen. Hij was hier in 1912 op het kasteel Duino (bij Triëst aan de Adriatische Zee) aan begonnen, maar vervolgens stokte de arbeid voor lange tijd. Pas in 1922, na tien wanhopige jaren vol ontreddering, omzwervingen en vaak totale eenzaamheid - door Prater met duidelijk dramatisch talent opgeschreven - kon hij op een oud kasteeltje in het Zwitsers Rhône-dal zijn Duineser Elegien voltooien. De Muzen waren hem in die februaridagen van 1922 wel heel erg welgezind (zelf sprak hij van een ‘Orkan im Geist’), want hij voltooide ook nog eens de niet minder diepzinnige en volgens velen nog veel fraaiere Sonette an Orpheus. Vier jaar later stierf Rilke in een Zwitsers
sanatorium aan leukemie.
Als er iets duidelijk wordt uit Donald Praters biografie dan is het wel dat Rilkes gehele leven in het teken heeft gestaan van de eenzaamheid en van de totale overgave aan de kunst. Al in 1902, dus op zevenentwintigjarige leeftijd, schreef hij vanuit Parijs aan zijn (in Noordduitsland) achtergebleven vrouw dat hij van plan was ‘alles, alles an die Kunst zu geben, nichts an das Leben, das uns immer traurig und trübe macht.’ Prater spreekt van een ‘monomanische Hingabe’ aan het werk. Alles, letterlijk alles, werd bij hem ondergeschikt gemaakt aan de kunst. Zeker ook zijn verhouding tot vrouwen. Vóór zijn huwelijk met Clara Westhoff, dat vanaf 1902 praktisch alleen nog op papier zou blijven bestaan, had hij een stormachtige - en van zijn kant zeer gemeende - verhouding gehad met de legendarische Lou Andreas-Salomé. Rilke had de bijna vijftien jaar oudere Lou, die voor zijn hele ontwikkeling zeer belangrijk is geweest, en met wie hij levenslang intensief zou blijven corresponderen, grondig het hof gemaakt, maar met hetzelfde resultaat als waarmee Nietzsche dat ruim tien jaar eerder had gedaan: hij werd afgewezen.
Na Lou Salomé en Clara Westhoff zou Rilke ondanks zijn hang naar eenzaamheid nog tientallen verhoudingen met vrouwen aangaan. Hij moet, hoewel qua uiterlijk toch geenszins wat men noemt een beau garçon, een grote uitstraling hebben gehad, die overigens haar werking des te minder miste omdat hij zijn geliefden regelmatig van handgeschreven gedichten voorzag. (‘Jeden Morgen ein Gedicht in meinem Briefkasten. Das Gefällt mir.’ - zo schreef een van zijn vrouwelijke bewonderaars.) Uit Donald Praters beschrijvingen van deze affaire blijkt duidelijk dat ze allemaal een stereotiep verloop hadden: Rilke vatte liefde op voor een, zoals de foto's in het boek bewijzen, mooie vrouw, maakte haar strijkages, overlaadde haar met zijn pennevruchten en soms ook luxueuze geschenken, maar na korte of langere tijd (meestal na kortere) koos hij weer voor de eenzaamheid. ‘Ein Miteinander zweier Menschen’, zo schreef hij eens, ‘ist eine Unmöglichtkeit und, wo es doch vorhanden scheint, eine Beschränkung, eine gegenseitige Übereinkunft, welche einen Teil oder beide Teile ihrer vollsten Freiheit und Entwicklung beraubt.’