Koppensnellers en andere sympathieke geweldenaren
De oudste verhalen uit Ierland
Van helden, elfen en dichters. De oudste verhalen uit Ierland Vertaald door Maartje Draak en Frida de Jong Uitgever: Meulenhoff, 242 p., f 32,50
Het feestgelag van bricriu Vertaald uit het Oudiers door Maartje Draak en Frida de Jong Uitgever: Meulenhoff, 87 p., f22,50
Charlotte Mutsaers
Niet altijd krijgen onmiskenbare topstukken uit de literatuur de aandacht die ze verdienen, zodat je ze soms alleen maar per toeval ontdekt. Zo was ik enkele jaren geleden bij iemand te eten uitgenodigd die nogal lang werk in zijn keukentje had. Om de tijd te vullen begon ik in een boek te lezen dat daar op tafel lag. En tot mijn verbazing was wat ik las zo ongehoord prachtig dat ik ter plekke mijn honger vergat. De bundel heette Van helden, elfen en dichters, de oudste verhalen uit Ierland. De kennismaking met deze verhalen was een even grote literaire schok als die met de Russische Oberioeten, die ik op soortgelijke wijze ‘ontdekte’. Helemaal onbekend met de Oudierse verhalen was ik overigens niet. Jaren geleden had ik ooit bewerkingen van Roland Holst gelezen. Het verschil tussen die Holstiaanse versies en de pracht die ik hier las, laat zich het best uitdrukken in het verschil tussen een valse diamant en een echte natuursteen. Tot mijn vreugde is Van helden, dat een tijd lang niet meer te krijgen was, nu herdrukt.
Gelijktijdig met deze herdruk verscheen ook een ander Oudiers verhaal: Het feestgelag van Bricriu. Wie dol is strikt logische verhaaldraden, afgeronde karakters en eigentijds vormonderzoek, kan zich beter helemaal niet vermeien in de Oudierse vertelkunst.
Wie van filosofische Wichtigmacherei houdt evenmin. Maar wie gevoel heeft voor ongemeen kleurrijke vertellingen in een zowel ruwe als geraffineerde stijl, moet dit boek voor geen ander laten liggen. Het feestgelag van Bricriu behoorde al in de achtste en negende eeuw tot de succesnummers van Ierse voordrachtskunstenaars. Zelfs eeuwen later stond het nog steeds op het repertoire en dat kan men zich na lezing uitstekend voorstellen.
De hoofdpersoon Bricriu wil een feestmaal houden. Dat deed elke held jaarlijks voor zijn ‘collega's’. In dit etentje heeft echter niemand zin, want Bricriu doet niets liever dan roddelen en de mensen tegen elkaar opzetten. Zijn bijnaam is dan ook Giftong. Opmerkelijk is dat deze Giftong openlijk zo wordt genoemd en ook in het geheel niet probeert zijn slechte reputatie te ontkrachten of zelfs maar te verhullen. Van vals fatsoen zoals wij dat kennen, is hier nergens sprake. Met allerlei gemene dreigementen dwingt Gifton de helden toch op zijn feest te komen. Wanneer ze wegblijven, zal hij de koningen en de aanvoerders en de helden en de jonge vorsten tegen elkaar ophitsen. Als dat niet lukt zal hij alle zonen tegen hun vaders ophitsen. En als dat niet lukt zegt hij: ‘Dan zal ik de twee borsten van alle vrouwen in Ulster, zonder uitzondering, tegen elkaar ophitsen, zodat ze botsen en daardoor zullen etteren en rotten.’ Dit wordt de helden te gortig en ze zwichten. Nauwelijks hebben ze evenwel de speciaal gebouwde feestzaal betreden of het gedonder in de glazen begint. Bricriu weet onmiddellijk een felle twist te zaaien over het zogenaamde heldenpart. Het heidenpart is het puikje van de maaltijd en het komt altijd toe aan de voortreffelijkste held. Maar wie is de voortreffelijkste held? Dat zal moeten worden vastgestcld door de helden op de proef te stellen en daarover gaat dan ook het hele verdere verhaal. Alle proeven van bekwaamheid worden stuk voor stuk gewonnen door Cú Chulainn (spreek uit: koe-chóe-lin), bijgenaamd de hond van Ulster. Dat is geen wonder, want niet alleen beheerst deze sympathieke geweldenaar de helden-zalmsprong, maar ook de ademtruc, de spooktruc, het dubbelklappen-van-een-dappere-held, de wieltruc, het heldengehuil en nog onnoembare andere vaardigheden. Iedere Ier uit die tijd wist al bij voorbaat dat Cú Chulainn de ster was, maar kennelijk vond men het prettig om het steeds opnieuw te horen
want vele verhalen uit de Ulster-cyclus gaan hierover. We leren uit dit boek bijzonder veel, onder andere hoe je een troep aanrukkende vijanden moet kalmeren: ‘Mooie naakte vrouwen op hen af, met ontblote, glanzende borsten, geheel onbedekt; en vele meisjes bereid tot samenzijn; de hof ontsloten, de veste wijd open.’