Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Onze voorouders door Italo Calvino Vertaling Henny Vlot Uitgever: Bert Bakker, 421 p., f39,90Cok van der VoortAls in 1952 Il visconte dimezzato (De gespleten burggraaf) van Italo Calvino wordt gepubliceerd, voorspelt de invloedrijke schrijver Elio Vittorini dat zijn werk twee kanten op kan gaan: of in de richting van het realisme met een fantastische ondertoon - zoals zijn eerste boek, Il sentiero dei nidi di ragno (Het pad van de spinnenesten) uit 1947 - of in de richting van het fantastische genre met een realistische ondertoon. Maar Calvino zou Calvino niet zijn als hij zich niet in beide richtingen tegelijk bewoog, en zo verschijnen in de jaren vijftig afwisselend realistisch getinte en fantastisch getinte verhalen en romans. Van het realistische type is nog niets in het Nederlands vertaald, het tweede type is sinds kort vertegenwoordigd met Onze voorouders, een verzameling van drie romans, De gespleten burggraaf, De baron in de bomen (1957) en De ridder die niet bestond (1959), die in 1960 door Calvino zelf werden gebundeld onder de titel I nostri antenati. Het gaat in deze verhalen om héél verre voorouders: een burggraaf uit de zeventiende en een baron uit de achttiende eeuw, een ridder uit de middeleeuwen. Het gaat bovendien om héél vreemde voorouders: burggraaf Medardo wordt tijdens een oorlog tegen de Turken door een kanon in tweeën gespleten, waarna hij als gehalveerd personage naar zijn geboorteplaats terugkeert. Daar richt hij allerlei onheil aan en wordt hij als De Kwade door iedereen gevreesd en ontweken. Totdat zijn andere helft verschijnt, die uitblinkt in goedheid. Er volgt een duel tussen De Goede en De Kwade, waarbij de twee helften elkaar juist zó verwonden dat het de fantomatische dokter Trelawney lukt ze weer te verenigen tot één geheel. Baron Cosimo Piovasco di Rondò daarentegen weigert als kind - om precies te zijn op 15 juni 1767 - zijn bord slakken leeg te eten en klimt vervolgens uit woede in een boom, om er nooit meer uit te komen. Het bijzondere is echter dat hij in de bomen een uiterst actief en sociaal leven leidt: hij bouwt een hut waar hij mensen ontvangt, gaat op jacht en leest verschrikkeljk veel. Hij treedt toe tot de vrijmetselarij en neemt zó actief deel aan de politiek dat Napoleon zelve hem na de oorlog komt bedanken. Hij maakt zelfs een reis naar Spanje, maar wanneer na terugkomst de vrouw op wie hij verliefd is niets blijkt te voelen voor een boomhuwelijk wordt hij krankzinnig van verdriet. In zijn laatste levensuur weet hij zich nog net aan een toevallig passerende luchtballon vast te klampen en dan verdwijnt hij uit het zicht. Ridder Agilulf van Guildivern tenslotte bestaat slechts uit een onberispelijk wit doch leeg harnas. Samen met zijn schildknaap Goerdoeloeloe dient hij in het leger van de enigszins kinds geworden Karel de Grote, totdat hij ervan beschuldigd wordt Sofronia, dochter van de koning van Schotland, te hebben ontmaagd. Agilulf vertrekt om het tegendeel te bewijzen, gevolgd door Bradamante, die verliefd is op de witte ridder, en die op haar beurt weer gezocht wordt door de jonge Ramboud. Net als alles zich voor Agilulf ten goede schijnt te keren pleegt hij zelfmoord, waarna Bradamante en Ramboud samen vluchten. | |
Grijze massaWat bedoelt Calvino met deze bizarre gebeurtenissen? Die vraag stelt hij zichzelf ook in 1960, wanneer hij de drie romans bundelt en van een uitgebreid voorwoord voorziet. Uit dit voorwoord blijkt natuurlijk dat hij niet zomaar een paar fantastische verhalen heeft willen schrijven. Want ofschoon hij altijd heeft gehouden van veel kleurrijke gebeurtenissen en nog in 1982, in een interview in de Volkskrant, diepzinnigheid afwijst ten guste van de ‘oppervlakkigheid van de dingen’, gaat het hem toch nooit alleen om de concrete dingen op zich, om de avonturen als zodanig. Hij mag er dan, in hetzelfde interview, op wijzen dat je eerst goed naar de buitenkant van een boom moet kijken alvorens te filosoferen over het plantesap dat er binnenin zit, het valt toch niet te ontkennen dat ook dat sap voor hem altijd zeer belangrijk is geweest. De verhalen uit Onze voorouders moeten volgens Calvino gezien worden als een soort trilogie, waarin het probleem van het menszijn centraal staat. De jaren vijftig worden gekenmerkt door wat hij noemt ‘grijsheid’: het elan van vlak na de oorlog is verdwenen, alles wordt genormaliseerd, geïnstitutionaliseerd, en de massacultuur dreigt de individuele mens te verdringen. De ridder, de burggraaf en de baron zijn dan ook niet zozeer allegorieën van die wereld als wel protesten tegen die wereld. Ridder Agilulf, die zeer zelfbewust optreedt met zijn lege harnas, is een protest tegen de klakkeloze, onbewuste leefwijze van de grijze massa. Deze massa wordt in het boek gepersonifieerd door de schildknaap Goerdoeloeloe, die nog wel tien andere namen heeft, wat wijst op het ontbreken van een echte individualiteit. Hij is het prototype van het puur fysieke bestaan, terwijl Agilulf het subjectieve, bewuste zijn vertegenwoordigt of, zoals Karel de Grote opmerkt in het boek: ‘Deze onderdaan hier is er wel maar weet niet dat hij er is en die paladijn daar weet dat hij er is maar is er juist niet.’ De halve burggraaf stelt zich op zijn beurt te weer tegen wat hij zelf noemt de ‘stompzinnige, onwetende heelheid’ van iedereen, en tegen zijn neefje vervolgt hij: ‘Ik was heel en alle dingen waren gewoon voor me, één pot nat, stompzinnig als de lucht; ik dacht dat ik alles zag en het was slechts de buitenkant.’ En wanneer aan het eind van het verhaal zijn twee helften weer worden samengevoegd, verschilt deze nieuwe heelheid in alle opzichten van de oude: het is een heelheid die zich ervan bewúst is dat hij uit twee helften bestaat en daardoor een veel wijzer en zinniger leven kan leiden. | |
AfstandOok het leven van Cosimo is veel zinvoller geworden vanaf het moment dat hij zijn intrek in de bomen heeft genomen. Zijn daad betekent immers niet dat hij de mensheid en de wereld de rug toekeert maar veeleer dat hij, alléén door zich aan de kuddegeest te onttrekken, als een echt individu waardevolle contacten kan leggen met zijn medemensen, ook al wordt zijn gedrag niet door iedereen onmiddellijk begrepen. Zo zegt zijn broer, de verteller van het verhaal en een door en door ‘gezond en normaal’ mens, aan het eind van het boek, als Cosimo vrijmetselaar is geworden: ‘Hoe deze hartstocht voor het verenigingsleven die Cosimo steeds weer aan de dag legde te rijmen viel met zijn doorlopend verlangen de burgermaatschappij te ontvluchten, heb ik nooit begrepen, dat blijft een van de grotere eigenaardigheden in zijn karakter. Hoe vastbeslotener hij was om teruggetrokken tussen de takken te leven, des te meer leek hij de behoefte te voelen om nieuwe banden met de mensheid aan te knopen.’ Wie de houding van Cosimo wél begrijpt is de franse filosoof Voltaire, zoals blijkt uit een gesprek dat hij heeft met de broer-verteller: ‘“Mais c'est pour approcher du ciel, que votre frère reste là-haut?” Mijn broer is van mening, antwoordde ik, dat wie de aarde goed wil waarnemen de nodige afstand moet bewaren, en Voltaire waardeerde dit antwoord bijzonder. “Jadis, c'était seulement la nature qui créait des phénomènes vivants,” besloot hij, “maintenant c'est la Raison.”’ En is het niet zo dat Calvino ook hier weer, impliciet middels de woorden van een personage, evenveel waarde toekent aan het plantesap in de boom als aan de boom zelf?, aan de idee achter de concrete dingen als aan die dingen zelf?, aan de beschouwing - of liever het schrijven - over het avontuur als aan het avontuur zelf? Op deze vraag wordt een duidelijk antwoord gegeven in het laatste hoofdstuk van De ridder die niet bestond, als blijkt dat de strijdster Bradamante en de vertelster van het verhaal, zuster Theodora, één en dezelfde vrouw zijn, die zegt: ‘Nu eens galoppeer ik over slagvelden vol duels en liefdestaferelen, dan weer sluit ik me op in kloosters, overdenk de gebeurtenissen die me zijn overkomen en schrijf ze op om te proberen ze te begrijpen.’ Zoeken naar de betekenis van of liever achter de gebeurtenissen is ook precies wat Calvino beoogt met zijn trilogie van het mens-zijn. In zekere zin voltrekt dit proces van de gebeurtenis naar de overpeinzing, van de oppervlakte naar de diepgang zich niet alleen binnen elk afzonderlijk verhaal maar tekent zich ook in zijn werk als geheel een lijn af van concreet naar abstract, van verhalend naar niet of in elk geval minder verhalend proza. Reeds in De onzichtbare steden uit 1972 staat niet de gebeurtenis of de concrete beschrijving van geografische steden centraal maar probeert de keizer door middel van de beelden en de verbeelding van zijn gezant Marco Polo enig inzicht te krijgen in zijn reusachtige rijk. En in Palomar uit 1983 leidt het kijken van meneer Palomar naar concrete details in de natuur altijd tot het denken over de essentie van het hele universum. Meneer Palomar is echter zeer sceptisch, zowel ten aanzien van zijn oog als ten aanzien van zijn hoofd. Hij sterft aan het eind van het boek en het lijkt wel of daarmee ook het kijken en het denken, het visuele en het verbale, uit het werk van Calvino verdwijnen, als we tenminste afgaan op het boekje Sotto il sole giaguaro (Onder de jaguar zon), dat onlangs postuum in Italië is verschenen. | |
ZintuigenHet gaat hier om drie fragmenten die samen met nog twee andere de vijf zintuigen hadden moeten vertegenwoordigen als Calvino niet op 19 september 1985 was overleden. De ontbrekende zintuigen zijn de tast en het gezicht, zodat, in volgorde van presentatie, overblijven: de reuk, de smaak en het gehoor. Beschouwelijk, of verbaal, zijn deze stukjes ook niet, want de enige vorm van communicatie of van kennis is die welke tot stand wordt gebracht door het desbetreffende zintuig. In het tweede fragment, Sapore, sapere, oftewel Eten, weten, zegt de ik-figuur over zijn vrouw Olivia, die tijdens een reis door Mexico niets anders doet dan eten: ‘... het verlangen dat uit haar hele persoon sprak was mij deelgenoot te maken van wal zij proefde: met mij te communiceren door middel van de smaak’. En wanneer hij zelf, ‘meer geneigd om zijn ervaringen met woorden of gedachten te definiëren’, dit nieuwe communicatiesysteem niet onmiddellijk beheerst, wordt Olivia kwaad en noemt ze hem ‘zouteloos’. De conclusie is dat je tegenwoordig niet meer naar een ver land reist om onbekende dingen te zien (want, zegt het personage, dat kan net zo goed thuis voor de tv) maar om ‘het bezochte land naar binnen te slikken, in zijn fauna en flora en in zijn cultuur, door het langs je lippen en je slokdarm te laten glijden’. Het eerste fragment, Il nome, il naso (De naam, de neus), wordt beheerst door drie, elkaar afwisselende reuksferen: het parfum van een vrouw op een gemaskerd bal, de geuren van slapende hippies en het reukvermogen van Vervolg op pagina 6 |
|