Overspelige natuur
Behalve dit dagboekfragment van To Loman behoren tot de nieuwe aanwinsten ook een aantal magnifieke karakteriseringen van Gorter, afkomstig uit nog niet gepubliceerde brieven van Albert Verwey aan zijn verloofde Kitty van Vloten. Eind januari 1898, Gorter was toen net vierentwintig, schreef Verwey haar: ‘Vanavond ben ik naar Gorter gegaan. Ik heb beloofd hem eens op te zoeken. Heel stilletjes, heel prettig hebben we gepraat en stilgezeten. Hij is iemand om rustig te laten uitkomen; hij gaat vanzelf aan het praten, bij rustige kleine buitjes, zeit juiste, gevoelde dingen en zeit ze goed. Soms is hij prachtig naïef, als bijv. God, ik lees niets liever dan m'n eigen verzen, niets liever, daar ben ik dol op. En dan kijkt hij of-i gezeid heeft dat hij dol is op appelbollen of soezen. Sommige kleuren van rood zijn een passie van me, was 't in één van die uitvallen. Jawel, dacht ik, de kleur van je meisje d'r haar bijv.’
Heel waardevol zijn ook de brieven die Endt naar aanleiding van de eerste druk ter beschikking werden gesteld door de zoon van Jaap Koenen, een school- en studievriend van Gorter en tevens een van de oprichters van Propria Cures. Dank zij het feit dat deze Jaap zich in zijn brieven aan zijn verloofde en aan Gorter zelf nogal zorgen maakt over wat hij Gorters ‘overspelige natuur’ noemde, worden we ook over dit aspect van Gorters bewogen leven ingelicht.
De brieven van Koenen dateren uit de zomer van 1890, de tijd van recepties, diners en feesten ter gelegenheid van Gorters huwelijk met Wies Cnoop Koopmans. Uit de documenten rondom dit huwelijk in de eerste druk viel al op te maken dat niet alles even vlekkeloos verliep. In brieven van Gorters moeder drukte ze haar zoon op het hart toch vooral wél met Wies te trouwen. Daarbij werd tussen de regels door iets zichtbaar van een vrijage met een ander, een zekere Juultje Joosten, zodat reeds te vermoeden viel dat de promiscue jonge dichter niet echt stond te popelen om te gaan trouwen. Deze indruk wordt nu, dank zij de confidenties van Koenen, ten volle bevestigd. Naar aanleiding van een in zijn ogen misplaatste toast van Gorter tijdens een diner ter ere van zijn bruiloft, schreef Koenen zijn vriend een belerende, waarschuwende brief over de hoge waarden van het (monogame) huwelijk, waarop Gorter, twee dagen voor zijn trouwdag antwoordde: ‘(...) ik ben zwak, Wies sterk. Er is maar één ding waarin ik sterk ben, dat is het voelen van mezelf en het zeggen. Daarmee is het uit. - Ik ben onzeker van alles wat ik doe, van alles, Jaap, behalve van dat eene: het schrijven. Wies en ik weten het samen en ze weet zoover ze dat begrijpen kan hoe ik ben. Inlichtingen ontbreken haar daarover van mij niet. - Wie zooals ik allerlei soorten van aandoeningen (...) allemaal even hevig voelt, hoe zou hij zijn werkelijk leven geheel kunnen inrichten, hoe zou hij kunnen doen?’
‘Hoe zou hij kunnen doen?’ Gorter deed op zijn speciale manier en wat dit punt betreft is het werkelijk jammer dat het boek in 1898 zo abrupt ophoudt. Want van dat ogenblik af weet hij wél hoe hij zijn werkelijk leven kan ‘inrichten’. Ten eerste kan hij zijn dadendrang bevredigen door middel van twee grote projecten, de poëzie en het socialisme, maar in de tweede plaats komen er naast Wies nog twee reële geliefden in zijn leven. Endt heeft beiden, Ada Prins en Jenne Clinge Doorenbos, persoonlijk gekend en beschikt over Gorters liefdesbrieven aan hun. Maar die zullen, als de voortekenen niet bedriegen, nog wel als apart boek worden uitgegeven.