Grand Street
Een paar jaar geleden was het Amerikaanse literaire tijdschrift Grand Street voor het eerst in Nederland te koop. De Athenaeum Boekhandel in Amsterdam had een aantal nummers besteld omdat in het lentenummer van 1983 het enige door de Griekse dichter Kaváfis geschreven proza stond. Op het eerste gezicht was het duidelijk: zo moet een literair tijdschrift eruitzien: een delicate maar niet precieuze typografie, gedrukt op iets getint papier, een Europees ogend omslag en een gevarieerde inhoud van proza, poëzie, essay, memoires van bekende en onbekende schrijvers. Zo'n mooi en goed tijdschrift, daar moest iets speciaals achter zitten. Dat blijkt ook uit een gesprek dat James Atlas had met Ben Sonnenberg, de enige redacteur en eigenaar van Grand Street. Het staat in het decembernummer van Vanity Fair, het maandblad dat vijf jaar geleden opnieuw werd opgericht, anderhalve jaargang nummers maakte die men begerig kocht, daarna in elkaar zakte bij de wisseling van hoofdredacteur, om te dalen tot het huidige dieptepunt onder hoofdredactie van Tina Brown, vroeger redactrice van de Engelse Tatler. (Zij heeft het blad gemaakt tot een lichtgewicht waarin alleen de foto's van Annie Leibowitz opvallen. Afgezien daarvan gaat elk stuk of stukje - ook de stukjes van 8½ regel worden voluit ondertekend - over iets dat steevast te maken heeft met ‘top’, ‘succes’, ‘hot shot’, ‘the best’, ‘the greatest’. Maar dit is een ander onderwerp.) Atlas, die normaal voor de New York Times schrijft, sprak met Sonnenberg omdat er een bloemlezing uit Grand Street is verschenen bij Summit Books (importeur Van Ditmar). Daarin staat werk van R.K. Narayan, Alice Munro, Dan Jacobson, Claud Cockburn, Terence Kilmartin (over het vertalen van Proust) en John L. Hess (over het cultuurbeleid van
The New York Times). Sonnenberg zelf herdrukte daarin zijn herinneringen aan het huis waarin hij opgroeide, 19 Gramercy Park in New York. Dit huis had vijfendertig kamers en was meer een museum dan een huis. Er was een heel legertje bedienden, waar Sonnenberg dagelijks strijd mee leverde. In de hiërarchie van belangstelling stond Sonnenberg bij zijn vader niet hoog, eerst kwamen alle prinsen en prinsessen die hij kende, dan de notabelen van New York en zijn hooggeplaatste relaties. Zijn vader was begonnen met textiel in een huis in Grand Street. Toen het huis 19 Gramercy Park met inhoud werd verkocht, was Sonnenberg niettemin de erfgenaam, en een deel van de erfenis werd vrijgemaakt voor het opzetten van het kwartaaltijdschrift. Met dat geld, dat zich in een fonds bevindt, wordt het betaald. De medewerkers kunnen er volwaardig door gehonoreerd worden. Het karakter van het tijdschrift is degelijk-kritisch en dat toont zich in essays van enige adem en diepgang. Het is typerend dat Sonnenberg in zijn herinneringen enkele malen Walter Benjamin citeert en goed met zijn werk op de hoogte blijkt. Benjamin bracht zijn jeugd ook in een groot huis met bedienden door - in het Berlijn van net na de eeuwwisseling. Grand Street is in geen enkel opzicht ‘actueel’, het doorbreekt alle verwachtingen en publiceert werk van schrijvers die Sonnenbergs persoonlijke belangstelling hebben. Hij ging nooit naar college maar voedde zichzelf in Europa op. In Amerika is Grand Street een Europees tijdschrift, en dat is ook af te lezen aan de gemiddelde oplage: 2000.
CP