Ter zake
Lang vervlogen lijken de tijden waarin de Noorse trilogieën populair waren. We herinneren ze ons als boeken waarin de bossen eeuwig zingen en de mensen zelden spreken. ‘Zoenen doen die mensen nooit daar in dat land,’ om met Annie M.G. Schmidt te spreken. De tijden zijn ook in Noord-Europa veranderd; de ouderwets dikke (500 bladzijden) Noorse roman van Jan Kjaerstad, Homo Falsus, die uitgeverij Het Spectrum heeft uitgegeven, wordt aangeprezen als hoog-erotisch. Het Spectrum introduceert met Kjaerstads roman een nieuwe imprint, Flint, waarin dit voorjaar maar liefst vier Scandinavische romans zullen verschijnen. Uitgever Joost Bloemsma noemt het toeval dat de introductie van de nieuwe Noordeuropese serie samenvalt met de financiële participatie van Flint Holding in zijn bedrijf. Flint Holding is de particuliere beleggingsmaatschappij van ir. F.H. Fentener van Vlissingen, oud-voorzitter van de raad van bestuur van de Steenkolen-Handelsvereeniging. De indruk dat Fentener van Vlissingen met de financiële injectie een cadeau gaf aan zijn vrouw, Marianne Fentener van Vlissingen, redacteur Scandinavische fictie bij Het Spectrum, is verkeerd: ‘Mevrouw Fentener van Vlissingen werkt hier al sinds 1985 als free-lance redacteur, en Het Spectrum was al een halfjaar met het nieuwe imprint aan het stoeien,’ zegt Joost Bloemsma. ‘Pas zes weken geleden’ maakte Fentener van Vlissingen ‘uit persoonlijke vriendschap’ Bloemsma's overname van Het Spectrum mogelijk. ‘De boeken van Flint waren ook al aangeboden aan de boekhandel, maar omdat we niet tevreden waren over de omslagen komen ze nu pas uit.’ Waren er ook voorwaarden
verbonden aan de deelname van Flint Holding? Wat als de boeken eens niet mochten verkopen? Bloemsma: ‘Van Vlissingen zal zijn goede geld niet steken in iets wat zijn geld niet opbrengt. Als het nieuwe imprint geen succes heeft, verdwijnt het na twee jaar weer even zo vrolijk.’
De gewoonte om de literaire weduwe als quantité négligeable te beschouwen, verwondde Mies Bouhuys. Als beheerster van het Hoornik-archief stond ze aan een student van de Utrechtse neerlandicus Redbad Fokkema het ontwerp - met tekeningen - af, dat Jan Vermeulen in 1944 maakte van Gerrit Achterbergs lange gedicht Kleine Kabbalistiek voor kinderen. Het was bestemd voor Vermeulens clandestiene Molenpers, maar bleef liggen. Na de oorlog kwam het bij diverse uitgevers terecht, zonder dat het tot een uitgave kwam. Uiteindelijk stuurde (Bruna-) uitgever en schrijver Jaap Romijn het naar Ed Hoornik. Mies Bouhuys verkeerde in de veronderstelling dat ze de druk- en plakproeven van Vermeulen ter bestudering had meegegeven en was daarom verrast toen ze van uitgeverij Querido drukproeven kreeg toegestuurd. Querido, die het boekje als nieuwjaarsgeschenk gaat uitgeven bedankte haar in een begeleidende brief voor haar toestemming. Een misverstand, maar niettemin een verrassing omdat het uiteindelijk toch nog tot uitgave komt. Gealarmeerd werd Mies Bouhuys pas toen ze uit Fokkema's inleidende verslag van de omzwervingen die het manuscript maakte begreep dat hij, overeenkomstig de - geciteerde - wens van Jaap Romijn, van plan was het document zijn uiteindelijke bestemming te geven: het Letterkundig Museum. Maar het Hoornik-archief zal te zijner tijd, samen met Bouhuys' eigen archief, naar het Letterkundig Museum gaan. Die tijd is nog niet aangebroken, vindt Mies Bouhuys, en ze zag Achterbergs tekst nog graag terug: ‘Er wordt wel gedacht: die wijfjes zitten met die archieven, maar het Hoornik-archief is hier al geordend door het Letterkundig Museum.’ Redbad Fokkema heeft inmiddels zijn
oprechte excuses aangeboden. In zijn inleiding zal hij t.z.t toevoegen aan de opmerking van Jaap Romijn, en Mies Bouhuys krijgt heus het document terug: ‘al had Jaap Romijn de proef natuurlijk aan de rechtmatige eigenaar Jan Vermeulen moeten retourneren’.
schrijvers boom
Het voelbare gemis van de bescheurkalender - en er moet toch iets ter overpeinzing zijn op de wc - deed kleine uitgever Joost Nijsen besluiten tot de uitgave van een dagboekkalender, die met veel enthousiasme werd samengesteld door René van Stipriaan. Aan Hans Warren, Nederlands meest vooraanstaande dagboekanier, werd om een inleiding verzocht, waarop een teleurstelling volgde: Warren bleek hetzelfde idee reeds uit te voeren voor uitgeverij Meulenhoff. Nijsen zet niettemin dapper door: ‘De markt is eigenlijk te klein voor twéé dagboekkalenders, maar wij vinden onze véél leuker dan die van Meulenhoff. Van Stipriaan heeft de dagboekfragmenten in het kader van herdenkingsweken geplaatst, zo is er een Buddingh'-herdenkingsweek en een week van vrome overpeinzingen, die trouwens helemaal niet zo christelijk is. Het verschil met de kalender van Warren is dat Van Stipriaan ook uit niet-literaire dagboeken heeft geput: van politici, en van soldaten in loopgraven. Het publiek moet maar uitmaken wie de mooiste kalender heeft gemaakt.’ Zowel Meulenhoffs dagboekkalender als die van Nijsen zal in 1988 in de winkels liggen. Ter gelegenheid van de jaarwisseling 1986-1987 verschijnt bij Nijsen een gedeelte eruit als geschenk voor vrienden en relaties.
1987 wordt behalve een Multatulijaar ook een Abraham Kuyperjaar: het is honderdvijftig jaar geleden dat Abraham de geweldige geboren werd. Koos van Weringh, die onlangs afscheid nam als hoogleraar criminologie en, veel langer geleden, promoveerde op Kuypers ideeën over maatschappij en staatsvorm, is van plan een profiel te maken van Kuypers verbazende persoonlijkheid, die vele facetten telt: als dominee, als kamerlid, als minister-president, als hoogleraar, als journalist, als kerkelijk leider en als oprichter van de Vrije Universiteit. De Arbeiderspers hoopt het boek in het najaar te kunnen uitbrengen, in de serie Open Domein. Een uitputtende biografie verwacht uitgeverij Wever in Franeker van dr. G. Puchinger, historicus-bij-uitstek van het calvinistische volksdeel. Het zullen drie delen worden van elk 500 pagina's, ‘waarna niemand meer iets over Kuyper hoeft te zeggen’, verwacht uitgever Van Wijnen van Wever. Puchinger beschikt over documenten die niet eerder aan de openbaarheid werden prijsgegeven: Kuypers correspondentie met zijn verloofde in Zeeland, met veel raadgevingen voor haar geestelijke ontwikkeling.
Het afgelopen jaar leverde éclatante successen op voor Nederlandse auteurs in het buitenland (Mulisch' The Assault bij Viking in Amerika, Claus Der Kummer von Flandern bij Klett-Cotta in Duitsland en Le chagrin des Belges bij Juilliard in Frankrijk, Hermans' Unter Professore en Nie mehr schlafen bij Diogenes in Duitsland), maar de vraag na zo'n schrijversboom is altijd: wat nu? Eén boek is vaak géén boek; een echte doorbraak van een schrijver kan pas komen als er méér van hem wordt vertaald. Het staat niet hélemaal stil, zegt Heleen van Wijk, die de buitenlandse rechten van De Bezige Bij beheert. Van Wijk kan wijzen op contracten met Hanser en Collins voor Mulisch' Hoogste tijd, maar Klett-Cotta heeft nog geen keuze gemaakt uit het omvangrijke oeuvre van Hugo Claus voor een volgend boek, en voor Het verdriet van België wordt nog naarstig gezocht naar een vertaler met gevoel voor vernacular. Hermans' Nooit meer slapen ligt nog bij literair agent Elisa Goodman in New York, die er op instructie van Hermans eerst een uitgever in de Verenigde Staten voor zoekt, alvorens Penguin (die er belangstelling voor heeft) het mag kopen. Nieuw in de rij vertaalde auteurs van De Bezige Bij is Armando, die in Duitsland zal gaan verschijnen. Tot nu toe waren Duitse uitgevers schuw voor Armando's opgravingen uit het naziverleden, zegt Van Wijk, en het zijn dan ook beginnende uitgevers die het aandurven: een keuze uit Uit Berlijn en Aantekeningen over de vijand komt uit bij
Frankfurter Verlagsanstalt.
DINY SCHOUTEN