Breed spectrum
Pawel toont verder aan dat Kafka na zijn puberteit helemaal niet zo wanhopig en ongelukkig was als hij zich later wenste te herinneren. Allemaal prachtige correcties op het officiële Kafka-beeld.
Maar daarin zit niet de sterkte van deze sympathieke levensbeschrijving. Dat is Pawels brede spectrum, het is de oppervlakte van het politieke en culturele podium waarop hij Kafka laat groeien. Het decor blijft vrijwel onveranderd Praag en zo hoort het.
Een van de eerste studies die ik over Kafka in handen kreeg was, lang geleden, een beduimeld exemplaar van Jan Molitor dat in 1951 was verschenen onder de titel Asmodai in Praag, Franz Kafka, zijn tijd en zijn werk. Jan Molitor is het pseudoniem van dr. Aimé van Santen, een taalgeleerde met een - zeker zo belangrijk - Tsjechische achtergrond. Molitor had het niet op Brod die hij Broderij en Broddelen verweet. Molitors voornaamste klacht was dat wel breeduit werd geschreven over de invloed van Dante, Kleist, Hebel en desnoods van Tolstoi op Kafka's werk, maar dat de geografische en maatschappelijke achtergronden waaruit Kafka's werk ontstond mistig bleven. Er moest meer uit bestaande bronnen worden geput, literatuur over Oostenrijk en Tsjechoslowakije moest worden geraadpleegd. Praag moest worden blootgelegd. ‘Kaartsystemen aanleggen, verwijzingen aanbrengen in het dagboek naar de correspondentie...’ enzovoort, enzovoort, schreef Molitor. Dat monnikenwerk heeft Pawel verricht. De ‘bundel gespannen zenuwen’ in het door maag- en darmstoornissen geteisterde lichaam komt prachtig tot leven. Bijna ondanks zichzelf want Pawel houdt ons steeds voor dat Kafka's voornaamste eigenschappen: aangeboren noblesse, tact, inlevingsvermogen en zeldzame kiesheid waren. Zo handhaafde Kafka zich, op het nippertje, totdat hij door een afschuwelijke keeltuberculose werd geveld.
Ik zou niet in een enkele regel onder woorden kunnen brengen wat er nu zo bijzonder is aan Kafka's geschriften. Uit het boek van Gustav Janouch (Gesprekken met Kafka) was me wel opgevallen dat Kafka op iedere vraag van Janouch zo'n onverwacht antwoord gaf. Janouch was eens met Kafka naar een tentoonstelling geweest waar ook werk van Picasso hing, kubistische stillevens en roze vrouwen met reusachtige voeten. Janouch had toen Picasso een moedwillige misvormer genoemd. ‘Dat geloof ik niet,’ zei Kafka, ‘Hij tekent alleen de vervormingen op, die nog niet tot ons bewustzijn zijn doorgedrongen. Kunst is een spiegel die, als een klok, zo nu en dan “voorloopt”.’ Janouchs Gesprekken met Kafka staan boordevol met dit soort onverwachte en ook geniale uitspraken. Kafka als dialectisch betogende wonderrebbe.
Pawel, die overigens Janouch niet zo hoog heeft zitten (hoe kon deze zich die gesprekken zo veel later allemaal zo precies herinneren?) geeft aan wat ik niet zo beknopt zou kunnen: de uniekheid van Kafka ligt in de wijze waarop Kafka dat wat doorgaat voor de realiteit als een ‘oneindige reeks wonderen beziet’.
Kafka was ironisch in zijn werk en waarnemingen en vaak pessimistisch. Hij was nooit cynisch en al helemaal niet kwaadaardig. Het is in dat verband heel nuttig dat Pawel aantoont dat dr. Kafka op zijn werk heel geliefd was. Hij leende wel geld aan mensen en wilde van terugbetalen soms niet weten. Over zijn werk schreef hij Brod eens een brief waaruit Pawel citeert: ‘In mijn vier districten vallen - nog afgezien van mijn andere werk - de mensen als dronkelappen van de steigers naar beneden, alle balken kiepen om, alle taluds raken los, alle ladders glijden uit, wat men boven deponeert, dat valt omlaag, wat men neerlegt, daar valt men zelf over. En ik krijg hoofdpijn van die jonge meisjes in de porseleinfabrieken, die onophoudelijk met stapels servies de trap af tollen.’
Franz Kafka
Ik kan het niet helpen maar ik vind dat enorm geestig geschreven. Ter ere van Pawels biografie heb ik nog eens Kafka's roman Amerika herlezen, juist ook omdat dit boek wel eens omschreven is als Kafka's ‘meest optimistische’ roman. Godbeware me, wat een ellende. Karl Rossmann, zestien jaren, wordt door zijn familie voor straf naar Amerika verbannen. Hij is door een dienstmeisje verleid. Van de eerste bladzijden af voelt de lezer al dat er met die Karl Rossmann, een sympathiek lulletje dat steeds rechtvaardig wil zijn en voor anderen opkomt, niets goed kan gaan. Amerika is niet af. Op de laatste bladzijde trekt Karl Rossmann per trein door het onmetelijk landschap met blauwzwarte rotsen. Had Kafka zijn roman zelf persklaar gemaakt, veel vrolijker zou het slot toch niet zijn geworden. Ik geloof dat Pawel in zijn interpretatie van Amerika iets te ver is gegaan. Die trein, schrijft Pawel, had een voor Karl Rossmann alias Franz Kafka onbestemde bestemming. ‘Inmiddels hebben we gezien waar die treinen een jaar of dertig later hun eindpunt vonden.’
Kun je zoiets schrijven? Was Kafka zó visionair?