De inventaris van een bescheiden nachtmerrie
Geert Mak en de politieke cultuur van de jaren tachtig
The Amsterdam Dream Korte geschiedenis van de politieke cultuur in de jaren tachtig door Geert Mak Uitgever: De Populier, 134 p., f18,50
Koen Koch
‘Ik denk dat de generatie waartoe ik zelf behoor zodoende enige tijd in een roes heeft geleefd, een lichte hoogmoedswaanzin. Het ging allemaal iets te gemakkelijk, het “omverhalen van gevestigde structuren”, zoals dat toen heette. Velen van ons stootten iets te snel door, moesten beslissen over zaken waar ze net te weinig verstand van hadden, kregen iets meer macht dan ze wijs waren.’
Menigeen zal deze zelfkritiek van Geert Mak met genoegen lezen. Al te lang al teistert immers de arrogantie van de ‘zestigers’ andere leeftijdsgroepen, al te lang al overwoekert de mythe van de jaren zestig, zij het nu nog voornamelijk in de vorm van jammerklachten over verloren gegane illusies, het publieke debat over politiek en cultuur.
Gelukkig blijft The Amsterdam Dream, ook al suggereert de titel anders, niet steken in dergelijk zelfbeklag. Integendeel, het belang van de ideeën en van de bewegingen van de jaren zestig wordt danig gerelativeerd... ‘het werkelijk vernieuwend karakter (ervan) was op de keper beschouwd maar betrekkelijk - tenminste achteraf gezien’ (p. 81). Waarbij aangetekend mag worden, dat destijds ook al sommige generatiegenoten van die betrekkelijkheid waren overtuigd. Zelf heb ik bij voorbeeld nooit zo geloofd in die wonderbaarlijke bekeringen ‘van conservatief tot liberaal’, van Leidse corpsbal tot Amsterdamse studentenactivist: alleen de retoriek veranderde, de autoritaire toon, de bekakte tongval, en de carrière-belustheid bleven. De wrange vruchten van die eigenschappen mogen we nu plukken, of zoals Mak schrijft: ‘Veel actievoerders van weleer hebben zich bijvoorbeeld in de loop der jaren in het ambtelijk apparaat genesteld... Maar ook zij lijken het vaak nauwelijks te kunnen verdragen dat er nieuwe mensen zijn die nieuwe dingen willen, en dat daarover ook vormen van overleg mogelijk moeten zijn’ (p. 103). De lichte verbazing waarmee Mak dit noteert, kan ik dan ook niet delen.
In The Amsterdam Dream tracht Mak verslag te doen van de veranderde politieke cultuur in de jaren tachtig, van de actievoerder die zelf bestuurder is geworden, van de inspraak die van democratisch fenomeen tot ambtelijk beleidsinstrument degenereerde, van de solidaire maatschappijhervormer die zich ontpopte tot een in de meest letterlijke zin geharnaste behartiger van het eigen belang.
Met de beschrijving van incidenten uit de recente Amsterdamse geschiedenis, zoals de Vondelstraat, de ontruiming van het Wyers-complex, de Stopera, en het Olympisch fiasco als uitgangspunt presenteert Mak analyses van politieke, maatschappelijke en bestuurlijke ontwikkelingen, bij wijze van ‘een funderingsonderzoek in de kelders van ons bestuur, onze democratieën onze rechtsstaat’ (p. 9). Zo is een weergave van de Vondelstraat episode (de strijd om een kraakpand, die uitliep op de enige ‘tankslag’ die Amsterdam ooit gekend heeft) de opmaat voor een verhaal over ‘de revolutionairen op het pluche’, over politici, die niet langer door een ideologische roeping worden geïnspireerd maar slechts een kluwen machtsposities te verdedigen hebben. En zo levert een verslag van de ontruiming van het Wyerscomplex de aanzet voor een verhandeling over de teloorgang van de kraakbeweging.
Vondelstraat, Amsterdam, 1980
anp
Het is een smakelijke formule en levert een goed leesbaar boek. Dat de aangeboden analyses geen van alle nieuw zijn, zoals Mak ook schrijft, doet daar niets aan af. Zo passeert alles wat een jaar of tien geleden al in de politicologische en sociologische literatuur geschreven werd, maar toen in sommige progressieve kringen nog niet reçu was of zelfs als reactionaire kletspraat van de hand werd gewezen, de revue: de problemen van de verzorgingsstaat, de professionalisering van de politiek, het bestuurlijk en politiek onvermogen, de bureaucratische traagheid, de verschraling van de maatschappelijke solidariteit, de individualisering en de crisis van de sociaal-democratie.
Diep kan Mak op al deze zaken natuurlijk niet ingaan. Veel verder dan het weergeven van de wijze, waarop anderen het probleem gesteld hebben, komt hij niet. De samenhang tussen opgemelde verschijnselen wordt ook niet nadrukkelijk aan de orde gesteld. En juist daar komt het op aan. Terecht schrijft Mak bijvoorbeeld over de neiging van ambtenaren om het eigen territoir tegen indringers te verdedigen, waardoor aanpassing en vernieuwing in het bureaucratisch apparaat nauwelijks meer mogelijk zijn. Tevens signaleert hij bij de beroepspoliticus de obsessie om slechts de eigen machtspositie te verdedigen en bij de actievoerder de neiging om de actiedoelen steeds beperkter te definiëren tot er niets meer dan het pure eigen belang overblijft. Maar het zijn allemaal min of meer negatieve aspecten van die ene maatschappelijke trend naar toenemende individualisering. Zo'n constatering botst met de positieve betekenis die ook aan individualisering, emancipatie, persoonlijke ontplooiing en verantwoordelijkheid en wat niet al, wordt toegekend. Juist die botsing vormt één van de belangrijkste uitdagingen van onze tijd. Het gaat daarbij ten diepste om de basis van de maatschappelijke solidariteit, om een bepaalde definitie van algemeen belang, om de contouren van de toekomstige samenleving. Het neo-conservatisme heeft als eerste deze uitdaging aanvaard door allerlei traditionele waarden (huwelijk, gezin) opnieuw te benadrukken. Met Mak kan men deze pogingen wegwuiven. Het ideologisch onvermogen van links om er iets overtuigenders voor in de plaats te stellen wordt er niet door gemaskeerd.
Tegenover de heersende politieke cultuur bepleit Mak ‘een cultuur van mobiliteit, openheid en nieuwe ideeën’ (p. 124). Het is alsof het heimwee naar de jaren zestig toch nog niet geheel overwonnen is. Nieuw, nieuw nieuw zegt me alleen iets in verband met wasmiddelenreclames en mobiliteit smaakt me teveel naar het overheersende yuppie-kenmerk, de snelle auto en de nog snellere carrière.
Opvallend is tenslotte Maks ongeclausuleerde veroordeling van de politieke partijen omdat zij naar macht streven: ‘Frisheid en macht, beheersing en vernieuwing sluiten elkaar per definitie uit’ (p.65). Dat de Amsterdamse PvdA in haar eigen machtsspelletjes versteend is geraakt, kan men Mak met alle vormen van genoegen toegeven. Maar dat betekent nog niet, dat hervormingen zonder machtsontplooiing tot stand gebracht kunnen worden. Zo zit de geschiedenis niet in elkaar. Als Mak het de essentie van de politiek acht de macht te controleren, kan dat niet zonder de organisatie van een tegenmacht. Voor die controle zou de politiek volgens Mak echter slechts ‘de openbaarheid moeten organiseren in plaats van te monopoliseren. En dan vanuit het idee: het zijn niet alleen wij die daar verstandige dingen over te zeggen hebben, maar er zijn ook deskundigen, betrokkenen, belangengroepen. Zo kan een geheel van druk en beweging op gang gebracht geworden, waardoor er een werkelijk publieke meningsvorming ontstaat’ (p. 127-28).
Toch weer een heerlijke utopie dus, ‘een werkelijk publieke meningsvorming’, als panacee voor de huidige problemen. Maar in welke richting drijft dat ‘geheel van druk en beweging’, dat machtsconglomeraat van deskundigen, betrokkenen en belangengroepen zonder de aanwezigheid van een tegenmacht van politieke partijen, die tegenover het directe belang van de betrokkenen het lange termijn belang van de samenleving stellen. Mak verschaft geen antwoord, maar waar hij Amsterdams droomt, krijg ik al snel last van nachtmerries.
■