Tijdschrift
Progressiviteit is een relatief begrip, het ligt er maar aan vanuit welke achtergrond je oordeelt. Dit is in feite het uitgangspunt van Marijke Spies' artikel over de geleerde en werkende vrouw in de zeventiende eeuw in Literatuur 1986/6. De bekendste geleerde vrouw uit die tijd is natuurlijk Anna Maria van Schurman, die in 1638 een boekje schreef over de kwestie of een vrouwelijke geest al dan niet in staat is tot wetenschappelijke arbeid. Het boekje was een ‘bestseller’. Het in het Latijn geschreven werkje verscheen aanvankelijk in Parijs, werd later in Leiden en Utrecht diverse malen herdrukt, werd opnieuw, maar nu in het Frans vertaald, in Parijs uitgebracht en verscheen in het begin van de achttiende eeuw in vier achtereenvolgende drukken in Duitsland. Het gaat Van Schurman erom dat de vrouw deugd en geluk vindt in het lezen van boeken, iets waar de buitenshuis werkende man geen tijd voor heeft. Zij gaat daarbij uit van de traditionele opvatting dat de vrouw altijd thuis zit. Randvoorwaarden zijn voldoende geld en personeel. Het is eigenlijk het beste voor een vrouw die zich aan de wetenschap wil wijden dat ze ongetrouwd is. De progressiviteit van deze opvattingen zet Marijke Spies nu af tegen eerdere en latere meningen. Van Schurmans vrouwbeeld komt volkomen overeen met het standpunt dat Erasmus daar al een eeuw eerder over had ingenomen. Erasmus was een van de grote voorvechters van de rehabilitatie van het huwelijk. Jacob Cats heeft in zijn verzen Erasmus' standpunt gepopulariseerd. Nog eerder heerste er in Spanje, Frankrijk en Italië al een andere mode, die van de ‘lof der vrouwen’. In de vijftiende eeuw publiceerde in Frankrijk Christine de Pisan al over de rehabilitatie van de vrouw. Ook in Anna Maria van Schurmans eigen tijd waren er meer opstandige vrouwen, zoals de Leidse Charlotte de Huybert, die in een bijna wanhopig gedicht dat in Literatuur geciteerd wordt zich opwindt over
het feit dat vrouwen dan wel kunnen studeren, maar er eigenlijk niets aan hebben, want ze mogen toch geen maatschappelijke taak vervullen. Marijke Spies geeft een heel lezenswaardig overzicht van de gedachten over het ideaalbeeld van vrouw en moeder en het wensbeeld van de geleerde en werkende vrouw in de afgelopen eeuwen. Koos Hageraats opent Literatuur met een analyse van het werk van Jeroen Brouwers getiteld ‘Van romanticus tot symbolist’. Hij constateert dat Brouwers een ontwikkeling doormaakt in zijn boeken van louter weergave van de werkelijkheid naar een overheersende rol van de verbeelding. Parallel daaraan loopt een steeds duidelijker wordende stilistische structurering. Zowel zijn stijl als zijn thematiek plaatsen Brouwers volgens Hageraats naast Yeats en Proust in de literatuurgeschiedenis.
EVA COSSEE