En verder:
Aan de verschijning van het album Kuifje en de Alphakunst (Tintin et L'Alph-Art, Casterman) is een zware strijd vooraf gegaan. Meteen na de dood van Hergé in 1983 begonnen de onenigheden die het bedrijf Casterman in twee kampen verdeelden. De ene partij onder aanvoering van tekenaar Bob de Moor wilde dit laatste Kuifje-avontuur afmaken ‘geheel in de geest van Hergé’ en de andere partij, vertegenwoordigd door zakelijk directeur Alain Baran vond dat áls er al iets gepubliceerd moest worden, dan ten hoogste de ruwe schetsen van Hergé zelf. Bob de Moor, 35 jaar de artistieke rechterhand van Hergé en zijn beste vriend, tekende vanaf Raket naar de Maan alle decors, ook die van de opnieuw uitgebrachte eerdere verhalen, zoals Cokes in Voorraad, De sigaren van de Pharao, enz. De Moor had zich al tijdens Hergé's ziekte georiënteerd op de lokaties - hij bezocht o.a. Ibiza - en had naar zijn zeggen van Hergé alle aanmoediging gekregen om het werk voort te zetten, maar omdat ze goede vrienden waren en Hergé's ziekte zich aanvankelijk niet zo serieus liet aanzien, stond daarvan niets op papier. De weduwe van Hergé, Fanny Rémi, stond eerst aan de kant van De Moor, maar switchte later naar Baran, volgens geruchten omdat haar man in een spiritistische séance had laten weten dat er niet gesjoemeld mocht worden met zijn oeuvre. Deze beschuldiging werd door Baran verontwaardigd van de hand gewezen: hem was het uitsluitend om de pure Hergé te doen. Na drie jaar gebakkelei heeft Baran als commercieel directeur de strijd gewonnen en is de ruwe versie van Kuifje en de Alpha-kunst op de markt gebracht. Het halffabrikaat is eigenlijk alleen interessant voor de echte Kuifje-maniakken: het is grappig om logische inconsequenties en pertinente fouten aan te treffen in het werk van iemand die wel de meester van het
detail werd genoemd. Ook Hergé kwam het allemaal niet aanwaaien. Hergé leek de lijn van Kuifje en de Picaro's te hebben willen voortzetten, compleet met allusies naar het paranormale, dus een hoogtepunt zou dit laatste verhaal niet geworden zijn, concludeert Kuifjekenner Gérard Lenne in het Franse weekblad L'Evenement. Maar in deze vorm is het wel een mooie tegenhanger voor zijn, eveneens gebrekkige, eersteling Kuifje in de Sovjetunie (in zwart-wit, getekend zonder enig raffinement). Zo vormt het 24ste deel van De avonturen van Kuifje een symmetrische afronding.
In het zojuist verschenen oktobernummer van Hollands Maandblad staan de brieven die tussen juni 1928 en mei 1939 door de historicus Johan Huizinga werden geschreven aan Menno ter Braak. Ter Braak en Huizinga waren neven (de grootvader van vaderszijde van Huizinga was de overgrootvader van moederzijde van Ter Braak). Ze hadden in vele opzichten andere ideeën over de geschiedenis. Op 9 mei 1935 stuurde Ter Braak Huizinga zijn essay ‘Het instinct der intellectuelen’. In zijn antwoord schrijft Huizinga onder meer: ‘Menno, Menno, je bent zoo'n geschikte jongen, vol humor en zelfkritiek, en niet verwaand, ondanks het hooge woord dat je voert. Ik zou zoo graag nog eens met je praten, niet als eene publicist tot den anderen, maar als de veel oudere bloedverwant, die in je zoo goed de eigenschappen herkent, die hem gemeenzaam zijn, doordat hij ze kent als trekken van het geslacht, waartoe wij beiden behooren. Ik zou je dan heel precies mijn meening willen zeggen over de schrifturen, die ik van je ken, met de conclusie: ontwaak toch uit deze overjarige adolescentie, die je belet, je ware talenten te ontplooien.’