Neoplatonistische liefdeslyriek
In de eerste jaren van zijn overigens laat begonnen dichtend bestaan ging het Michelangelo om niet veel meer dan het verkennen van de eigen poëtische mogelijkheden, met als resultaat een aantal nogal fragmentarisch en vaak onafgewerkt afgeleverde gedichten met vormen en thema's uit verschillende poëtische tradities. De gedachte aan publikatie komt pas veel later, maar vanaf de jaren 1530 (Michelangelo naderde al de zestig!) doet zich een aanmerkelijke verdichting en verdieping voor in zijn poëzie, voornamelijk als gevolg van de hartstochtelijke vriendschap voor de Romeinse edelman Tommaso de Cavalieri en van de latere meer spirituele band met de markiezin van Pescara, Vittoria Colonna. Hoewel dit de autobiografische aanleiding van veel van zijn poëzie al duidelijk suggereert, geeft dit nog niet voldoende weer waaruit de strikt persoonlijke kleuring van deze poëzie bestaat. Hierbij gaat het om een geheel eigen levens- en wereldbeschouwing die weliswaar voortkomt uit een samengaan van een bepaalde opvoeding, van een bepaalde karakterstructuur en van een bepaalde levenservaring, maar die in Michelangelo's poëzie tot uiting komt in een ideologie die volgens sommigen kenmerkend is voor de periode van de late renaissance, voor de overgang naar de Contrareformatie en naar de barok.
Een belangrijke periode uit zijn jeugd bracht Michelangelo door in het huis van de Florentijnse machthebber en mecenas Lorenzo il Magnifico. Daar raakte hij sterk onder de invloed van de aldaar gecultiveerde neoplatonistische opvattingen over liefde en over het goddelijke, die hij vervolgens gedurende de rest van zijn leven als kader (kwaadwillenden zullen zeggen: rechtvaardiging) gebruikte voor zijn denken: de liefde is eigenlijk het terugverlangen van de menselijke ziel naar zijn schepper, en dit verlangen concretiseert zich in het liefhebben van de schoonheid van het menselijke lichaam waarin zich het goddelijke het meest direct manifesteert. Deze opvatting van de liefde voor schoonheid als de meest diepe menselijke emotie die eerder religieus dan sensueel geïnspireerd is, wordt in het geval van Michelangelo ingekleurd door een bijzonder humeurige, zwartgallige en pessimistische houding tegenover het leven dat te veel teleurstellingen en afwijzingen heeft gekend om vreugdevol te zijn. Michelangelo's poëzie is dan ook vooral die van het verlangen en de afwijzing, van de schoonheid en het zondebesef. Het is de uiting van een buitengewoon krachtige maar gekwelde persoonlijkheid die in zijn verlangen naar het hogere steeds met grenzen geconfronteerd wordt.
Ook zijn opvattingen over het kunstenaarschap verwoordt Michelangelo herhaaldelijk in zijn poëzie, en wel vanuit dezelfde twee invalshoeken van het neoplatonisme en van de zwartgallige kijk op de wereld van het hier en nu. De klagerige toon van zich miskend voelen spreekt uit zijn vroege sonnet aan paus Julius II (‘bekreunt gij U noch om mijn dure tijd/noch om mijn werk, dat hard en wreed en zwaar is’), terwijl zijn neoplatonistisch geïnspireerde denkbeelden over kunst en kunstenaar uitgedrukt worden in bijvoorbeeld de overbekende regels uit het sonnet aan Vittoria Colonna (‘De grootste kunstenaar kan niets verzinnen/ dat niet vooraf al in de steen bestaat’).
Tenslotte is er dan nog de karakteristieke zeer concieze en puntige wijze van uitdrukken, waarin elk overbodig element wordt weggelaten. Beschrijvende passages zijn hier. moeilijk te vinden en het gedachtengoed van de dichter wordt in de meest gecomprimeerde vorm weergegeven, zo gecomprimeerd vaak dat de tekst op sommige plaatsen weinig helder is en als ‘duister’ en ‘hermetisch’ zijn intrede in de literatuurgeschiedenis heeft kunnen doen. In zijn vertaling van dertig sonnetten uit het werk van Michelangelo dat bijna driehonderd gedichten omvat, heeft Frans van Dooren vooral ervoor gekozen een begrijpelijk Nederlands produkt af te leveren dat weliswaar enige concessie moet doen aan de poëtische kracht van het origineel maar daarom de dramatiek van dit bijzondere ego-document in al zijn hevigheid toegankelijk maakt.
■