Tijdschrift
Oprichter Potgieter wordt van stal gehaald in De Gids 1986/6 door Klaus Siegel in diens artikel over vertalen. De rubriek Buitenlandse literatuur is in deze aflevering en in het volgende Gids-nummer gewijd aan het vrij recente vak vertaalwetenschap. Volgens Siegel was het een van de belangrijkste doelstellingen van Potgieter om via vertalingen in De Gids het Nederlandse publiek kennis te laten maken met de buitenlandse letterkunde. Nu het met de kennis van de vreemde talen door toedoen van ‘het totale afbraakproces van het Nederlandse onderwijssysteem’ gedaan is, lijkt de tijd weer rijp voor gerechtvaardige aandacht voor vertalingen en de theorie daarover, vindt Siegel. Hij houdt een optimistisch betoog over het emplooi van vertalers en bespreekt een aantal vertaalproblemen, zoals het al dan niet actualiseren van het taalgebruik in oudere boeken. Als negatief voorbeeld noemt hij het agogenjargon van de jaren zestig dat de personen in een roman van Thomas Mann in de mond kregen gelegd. De verandering van de Keltische oorsprong naar een Nederlandse sprookjesachtergrond in de vertaling van Tolkiens In de ban van de ring vindt Siegel volstrekt legitiem. Daarnaast geeft hij een opsomming van de onderwerpen waar de vertaalwetenschap zich mee bezighoudt. Raymond van den Broeck haalt in zijn bijdrage over het vertalen in Nederland in de vorige eeuw naar voren dat men toen nogal kritisch tegenover het verschijnsel stond. Al die vertalingen zouden de eigen literaire produktie wel eens kunnen overwoekeren. Hij citeert daarbij een bekende vermanende passage uit De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart. Die houding leidt tot overdreven wervende verantwoordingen bij de vertalingen van de klassieken die ten voorbeeld worden gesteld aan de vaderlandse literatoren. In de eerste helft van de negentiende eeuw werd ook al in ruime mate getheoretiseerd over ‘woordelijke’ vertalingen
en vrije vertalingen, over imitatie en parafrase. Van den Broecks conclusie luidt dat er nog veel te onderzoeken valt op dit terrein. Ook Agnes Zwaneveld roert in haar stuk over Tristam Shandy van Lawrence Sterne de betrouwbaarheid van oudere vertalingen aan. Zij vergelijkt de vertalingen van Brunius uit 1776, van Lindo uit 1857 en een recente van Starink. Het verschil tussen achttiende-, negentiende-, en twintigste-eeuws taalgebruik is evident. Elders in De Gids gaat vertaalster Anneke Brassinga in op een gedicht van Hermann Broch, die de langste zinnen uit de wereldliteratuur schrijft. Zij klaarde het monnikenkarwei om zinnen van bijvoorbeeld 675 woorden adequaat en leesbaar te vertalen. Meer dan enkele pagina's van Der Tod des Vergil kun je als lezer niet achter elkaar verwerken. Voor de nog onuitgegeven vertaling neem ik mijn petje af.
EVA COSSEE