Genealogie
Objectieve bloemlezingen bestaan niet. Iedere bloemlezing is een meer of minder bewuste standpuntbepaling, een poëticale uitspraak van de samensteller. Dat dat zeker voor deze bloemlezing geldt, blijkt uit de vele gedichten over het dichten (en uit het, naarmate de romantiek nadert, toenemend aantal gedichten over het niet kunnen dichten) die Komrij opnam. Ze laten zich, samen met de poëticale gedichten uit de andere bloemlezing, lezen als een lange genealogie van de poëzie die hij zelf schrijft.
Dat wil niet zeggen dat wie van de poëzie van Komrij houdt, ook van die van zijn voorvaderen zal houden. Hij heeft dan wel de poëzie van de zeventiende en achttiende eeuw een ander aanzien kunnen geven, maar niet de gedichten zelf. Tussen al het schoons staan ook nogal wat vervelende, flauwe of al te simpele gedichten, die alleen maar intrigeren omdat je je afvraagt waarom Komrij ze koos.
Uit al deze gedichten spreekt, in vergelijking met de veelal sobere poëzie van dit moment, een grote liefde voor de taal, een groot geloof in de mogelijkhden van de poëzie, én een groot geloof in de eenheid van het ik en het Al. Vooral vanwege dat laatste vraag ik me nu af of een jonge dichter zich er werkelijk door zou kunnen laten inspireren, zoals Komrij in een interview suggereerde. Er ontbreekt om zo te zeggen in al deze gedichten iets moderns.
Dit kan niet beter worden gedemonstreerd dan aan een genre dat bij uitstek geschikt is om die taalliefde te botvieren: het opsommingsgedicht. Komrij nam er vele voorbeelden van op, vooral van de variant waarin de ‘verkeerde wereld’ beschreven wordt: een lange opsomming van impossibilia, onmogelijkheden die alleen in een omgekeerde, ‘verkeerde’ wereld mogelijk zijn. Die opsomming is er soms alleen maar voor de lol (in een nonsensgedicht), somt dient zij als een retorisch middel om een bewering kracht bij te zetten, zoals in het volgende gedicht van Jacobus Revius:
Vervolg op pagina 5