De oersoep in de computer
John Updike en de hardnekkige vragen in Roger's Version
Roger's Version door John Updike Uitgever: Alfred A. Knopf, 329 p. Importeur: Van Ditmar, f47,10
Beatrijs Ritsema
De kwestie van de creationisten in Amerika leent zich op het eerste gezicht vooral voor spot. De fundamentalisten die zich sinds enige jaren beijveren om het bijbelse scheppingsverhaal op het lesrooster van de (openbare) scholen te krijgen als compensatie voor de evolutietheorie, hebben iets belachelijks. Weinige niet-gelovigen zullen deze pogingen van de religie om terrein terug te winnen serieus nemen, alleen al omdat Genesis als alternatief voor Darwin op de een of andere manier niet zo plausibel klinkt. Toch is het interessant om de argumenten van de creationisten nader te beschouwen, voor zover ze zich niet domweg beroepen op de autoriteit van God, maar de feilen en gaten in het Darwinisme aanwijzen.
John Updike doet dit in Roger's Version, waarin hij een religieuze jongeman opvoert, Dale Kohler, die zich verdiept heeft in de ontwikkelingen op het gebied van de astrofysica en de biologie, en bovendien computergek is. Dale vervoegt zich bij Roger Lambert, professor in de theologie en gespecialiseerd in het vroege christendom, en vraagt hem een beurs om het bestaan van God te bewijzen met behulp van de computer. Roger, de eigenlijke hoofdpersoon, ligt zoals de meeste liberale intellectuelen nauwelijks wakker van de evolutietheorie: dat is iets wat deel uitmaakt van zijn denkwereld op dezelfde manier als het besef dat de aarde om de zon draait - de planeet wentelt om zijn as en beschrijft ook nog een ellips, maar duizelig raak je er niet van. Dale daarentegen trekt ten strijde tegen de evolutietheorie. Bladzijden lang stort hij zijn bedenkingen uit over de onwaarschijnlijkheid van gecoördineerde mutaties, de afwezigheid van overgangsstadia in de fossielen, de staafjes in het oog van de trilobiet, de onverklaarbare verticaal flappende staart van de walvis (in plaats van van links naar rechts), de verschijning van vijfhonderd diersoorten tegelijk in het Cambrium, enzovoort. Voor de niet-ingewijde lezer is het moeilijk. Zolang het over de evolutietheorie gaat is het nog wel te volgen, maar wanneer het universum zelf eraan te pas komt, duizelt het je van de quasars, protonen en antimaterie. Toch is dit niet storend, want het was natuurlijk niet Updikes oogmerk om een wetenschappelijke verhandeling te schrijven maar een roman over een scepticus met een gedrevene als tegenspeler. De wapens waarmee ze elkaar bestrijden zijn geheel verschillend: Dale bedient zich van een onthutsend amalgaam van natuurwetenschappelijke theorieën en feiten; Roger put uit de geschriften van de kerkvaders (vooral van Tertullianus is hij een liefhebber) en uit de theologie van Karl Barth.
Dale is de exacte van de twee; zo heeft hij ontdekt dat het getal 10 tot de macnt 40 in allerlei contexten opduikt, variërend van het totaal aantal geladen deeltjes in het observeerbare universum tot de verhouding tussen elektrische en zwaartekracht, alsook de ratio tussen de ouderdom van het heelal en de tijd die het licht nodig heeft om een proton te doorkruisen. Dit moge zo zijn, toch verworden deze gegevens door de manier waarop hij ermee omgaat tot één grote primordial soup, de oersoep waaruit volgens sommige darwinisten ooit het leven ontstond en die eindeloos en vruchteloos is gesimuleerd (experimenten waarover Dale zich bij herhaling laatdunkend uitlaat).
John Updike
Roger staat voor de mistigste aller wetenschappen, de theologie, maar zijn favorieten zijn zo hard als de rots, waarop hun kerk gegrondvest is. Tertullianus, zo orthodox in zijn moraliteit dat hij buiten de hoofdstroom van Rome terecht kwam; hij verdedigde onder andere de stelling dat een vrouw na de dood van haar echtgenoot niet mocht hertrouwen. Met de belofte ‘trouw tot in de dood’ mag geen loopje genomen worden. Karl Barth, degene die de moraal weer opkrikte van al de kerkfunctionarissen die onder het geschut van Darwins biologie dekking hadden gezocht in steeds kleinere, somberder holen van de menselijke geest, waar de neurologie nog steeds bezig is om ze uit te schrapen. Totaliter aliter, van een geheel andere orde, had Barth over God opgemerkt en ook: ‘De god die op het eind van de een of andere menselijke weg zou staan, zou God niet zijn.’
Volgens Dale schemert God tussen de getallen en experimenten heen, maar de natuurwetenschappers, vastgeklonken als ze zitten aan hun dogmatische atheïsme, sluiten hun ogen ervoor of slaan op de vlucht. De beurs wordt toegekend, hoewel het consortium van theologen aanvankelijk weinig heil in de onderneming ziet (de een is een Tillich-adept, een ander een goedmoedige quaker die Dale niet ten onrechte van kabbalisme beschuldigt). Maar omdat ze als geheel een beetje uitgekeken zijn op de stroom maatschappelijk relevante onderzoek voorstellen waarmee ze overspoeld worden: feministische en/of zwarte theologie, de godsdienst zoals die op straat beleefd wordt, wat meestal neerkomt op de betekenis van waarzegsters en het bijgeloof rondom autonummerborden, raken ze gecharmeerd en verleid door deze brutale gooi naar het ultieme: de gedachte dat God zich zou laten aantreffen in de computer windt hen op. (Roger: ‘Zo kinderachtig zou God niet zijn om zich in een quasar te laten betrappen.’)
Roger's version is prachtig geschreven en rijk aan zowel de hogere als de lagere dingen van het leven: Cyndi Lauper, soepautomaten en observaties over wat voor automerken bij wat voor personen horen. Updike is een compassieloze moralist. Al zijn boeken gaan heel scherp over goed en kwaad, hoe begrijpelijk het is om het slechte of het domme te doen (twee dingen die bij hem vaak inwisselbaar zijn), maar tegelijk hoe onvergeeflijk. Overspel duikt dan ook altijd weer op: in dit nieuwe boek legt Esther, Rogers vrouw, het aan met Dale en heeft Roger zelf iets broeierigs met zijn negentienjarige halfnichtje Verna, ongetrouwde moeder van een halfbloeddochter, en levend van de steun.
Deze oneerbare verhoudingen geven veel ellende maar weinig verdriet. Natuurlijk neemt Roger het Esther kwalijk, maar hij wordt er niet echt door aangedaan. Hij beziet het met een klinische blik en het enige gevoel dat hij zichzelf toestaat is geheime woede, die hij uit door dubbelzinnige steken onder water in de richting van Dale om hem van zijn apropos te brengen tijdens hun debatten.
Updike is ook altijd nogal hard in zijn seksscènes. Die hardheid is niet zozeer een gevolg van de gedetailleerdheid van de beschrijvingen (zelfs de hardste pornolectuur kan toch een softe indruk nalaten), als wel van zijn voorbijgaan aan elke vorm van lieflijkheid of romantiek in de handelingen. Hij heeft een voorkeur voor de meer slijmerige en groezelige details. Zo merkt hij bijvoorbeeld op, als hij het heeft over de ouwe matras vol onbestemde vlekken waarop Dale en Esther hun ontuchtige liefde bedrijven, dat zo'n vieze ondergrond nu eenmaal sinds jaar en dag het lot van overspeligen uitmaakt. Straf voor de zonde dus. Updike slaagt er zelfs in (in een van de Rabbit-boeken) om de volstrekt eerbare seks tussen het reeds twintig jaar gehuwde echtpaar te beschrijven alsof ze met z'n tweeën een zware zonde aan het bedrijven zijn. Dat is heel knap, vooral omdat seksscènes toch altijd al zo lastig te schrijven zijn - ze glijden heel makkelijk af naar het gladde consumptieachtige.
Roger vindt troost in de lectuur van theologie (zelfs in slechte theologie) alsook in die van pornografie, omdat beide disciplines verborgen holtes aftasten naar het wezen van het bestaan en stenen optillen, waaronder zich gewriemel bevindt. En wat brengen ze respectievelijk voort? Kathedralen en kinderen, toch niet de minste verworvenheden! Tertullianus heeft behartenswaardige dingen over seks en God te zeggen: is het belachelijk om te bedenken dat Jezus met vrouwen heeft verkeerd? Even absurd, smakeloos en schaamtevol als het feit dat Jezus geboren en gestorven is. Maar omdat het onmogelijk is, is het zeker (Certum est, quia impossibile est, een tamelijk briljante paradox.)
Dit relativeert het zondebesef van Roger over ontrouw en seks. Het blijft slecht, maar je hoeft je er niet voor te schamen. Cleane slechtheid. De morele opgang van Roger loopt intussen parallel aan de spirituele neergang van Dale die langzaam verdrinkt in de holistische getallenbrij van zijn oersoep op de computer. Even flitst er een gezicht op zijn beeldscherm langs, even later gevolgd door een hand (zonder stigma), maar in de print die hij laat uitdraaien is alles vervaagd. ‘Nul is ook informatie,’ mompelt hij om de moed erin te houden, maar God heeft hem in de steek gelaten, zoals wel eens vaker is gebeurd in de wereldgeschiedenis.
■