Dwarsverbanden en grondslagen
Wetenschappers over hun vak
God dobbelt niet. Interviews m.m.v. Rob Sijmons door Max Pam Uitgever: Bert Bakker, 296 p., f28,90
Liesbeth Koenen
Wat wetenschappers zoal uitvoeren en uitvinden is dikwijls maar moeilijk te achterhalen. Immers, de dingen die ze er zelf over opschrijven zijn vrijwel zonder uitzondering te specialistisch om voor een groter publiek begrijpelijk te zijn; Onderzoekers die zelf bereid en bovendien in staat zijn hun bevindingen gepopulariseerd op schrift te stellen kom je maar weinig tegen, en op zichzelf behoort dat ook niet tot hun taak. In de praktijk zijn het vaak de wetenschapsjournalisten die interessant wetenschappelijk werk naar buiten moeten brengen.
Eén manier om dat te doen is te gaan praten met ‘mensen die hun sporen in de wetenschap verdiend hebben’. Dat laatste is in ieder geval wat Max Pam (regelmatig in samenwerking met Rob Sijmons) de afgelopen tien jaar veel gedaan heeft. Een deel van de interviews die hij met onderzoekers uit alle hoeken (alfa, beta, gamma, binnen- en buitenland) maakte is nu gebundeld onder de titel God dobbelt niet. Zelf merkt hij in de inleiding op dat de belangstelling bij kranten en weekbladen voor vooral de betavakken tien jaar terug veel te wensen overliet. Inmiddels is daar behoorlijk wat verandering in gekomen (‘Bijna elk zichzelf respecterend dagblad heeft tegenwoordig wel een weten schapssuplement’), en dat is zeker mede te danken aah het werk van mensen als Pam en Sijmons.
Alle interviews in het boek zijn oorspronkelijk verschenen in NRC Handelsblad en Vrij Nederland, maar ze krijgen op een rijtje gezet toch iets extra's mee, ook voor wie zich sommige van de verhalen nog herinnert. Er blijken ineens allerlei dwarsverbanden gelegd te kunnen worden. Het meest in het oog springende voorbeeld daarvan is wel een klacht uit 1979 van de natuurkundige Gerard 't Hooft dat hij niet genoeg met zijn onderzoek kan opschieten omdat hij nog zo'n vijf jaar moet wachten op de experimentele resultaten van een grote deeltjesversneller. Dit gesprek volgt in het boek op dat met Simon van der Meer, die in 1984 de Nobelprijs won voor zijn uitvinding van de zogenaamde ‘stochastische koeling’, een procédé dat de grote deeltjesvesneller mogelijk maakte.
Af en toe vermakelijk, maar ook wel schrijnend is het rijtje gesprekken over Freud. Eerst Jeanne Lampl-de Groot die nog bij de grote meester in analyse is geweest en absoluut geen twijfd over de juistheid van de leer kent. Dan volgt Jeffrey Masson die als directeur van de Sigmund Freud Archives in New York voor een schandaal zorgde door tot dusver onbekende brieven uit een kastje te vissen dat in de kamer van Anna Freud stond. Met behulp van deze brieven lanceerde Masson een aanval op Freud die hij beschuldigde van het tegen beter weten in verlaten van de verleidingstheorie.
Maar ook Freud zelf is inmiddels een taboe: wat Masson gevonden heeft mag niet waar zijn. Collega's (zelfs zijn eigen psychiater) roepen trillend van woede dat het allemaal leugens zijn, of dat Masson toch minstens het fatsoen had moeten hebben die brieven voor zich te houden. En trouwens, hij is eigenlijk toch alleen maar een grote rokkenjager. Vooral dat laatste is een nogal onheus en onwetenschappelijk argument in de strijd om het beeld van Freud ongeschonden te houden. Masson is intussen wd zijn baan kwijt.
Na dit onthutsende verhaal volgt nog de visie van een antropoloog op Freuds werk: H. Thoden van Velzen praat over de toepassingsmogelijkheden van Freudiaanse ideeën in andere culturen. Maar je kijkt na het voorafgaande toch iets sceptischer tegen de mogelijkheid van Oedipuscomplexen in Afrika aan.
Tekening van David Suter getiteld ‘Comprehension’ uit zijn boek Suterisms, uitgegeven door Vallentine en geïmporteerd door Van Ditmar. Suter is een Amerikaanse tekenaar wiens politieke en filosofische tekeningen een combinatie lijken van M.C. Escher en David Low. Ze zijn regelmatig te vinden in tijdschriften als Time, New York Times, The Progressive.
Gelukkig is het niet overal gekonkel. Pam is erin geslaagd zijn boek ook op andere wijze leerzaam te maken, onder meer door een aantal wetenschappers wat vooroordelen en al te hoog gespannen verwachtingen weg te laten nemen. J.J. Klant weet bijvoorbeeld perfect duidelijk te maken dat economie geen exacte wetenschap is en de Spaanse neurofysioloog José Delgado, (hij verwierf beroemdheid met het elektronisch besturen van de agressie van stieren) relativeert de mogelijkheden om met elektroden of operaties menselijk gedrag te veranderen. Alleen wat al in ons hoofd zit kan eventueel aangesproken worden, en dan nog slechts tijdelijk. Tip van Delgado: als je vrolijk kijkt ga je je vanzelf ook vrolijker voelen.
Het is opvallend dat vooral degenen die onder letterenfaculteiten vallen over het wetenschappelijk karakter van hun vak inzitten. Gomperts en Stuiveling bijvoorbeeld lijken geen van beiden te geloven in wetenschappelijke literatuurstudie. Stuiveling komt daarbij naar voren als een steile, teleurgestelde en ondanks zijn rode afkomst bijna calvinistische man, terwijl het in Gomperts behoorlijk blijkt te stormen; die trekt geweldig van leer, tegen studenten Nederlands die niet kunnen lezen of schrijven, tegen K.L. Poll (‘een pretentieuze, holle criticus’) en Hofland (‘vergeleken bij Poll natuurlijk een wonder van intelligentie, maar toch iemand die aan het eind van zijn stukje, dat slechts uit een grote aanloop heeft bestaan, net doel of hij een gigantische sprong heeft genomen’) en en passant krijgt ook Maarten 't Hart nog een veeg uit de pan (‘Hij heeft alle bladzijden geteld die hij van Vestdijk heeft gelezen. Dat is vervelend, zo'n hijgende hond die de krant komt brengen en aldoor geprezen wil worden’). Geen gemakkelijke man maar wel een boeiend interview.
Ook de filosofen hebben het moeilijk met de plaats en de inhoud van hun vak. Volgens Else Barth is het probleem van in ieder geval de Nederlandse filosofen dat ze niet in filosofische problemen, maar alleen in andere filosofen geïnteresseerd zijn. Dat leidt dan tot studies over de oude Marx, de jonge Marx, de dikke en de dunne Marx. Misschien is dat uiteindelijk ook de reden dat Frits Staal zich liever geen filosoof noemt. Hij en Barth hebben een afkeer van holistisch ‘wezensdenken’ (de mens is zus of zo) gemeen. Barth waarschuwt feministes zelfs expliciet niet met heelheidsprofeten weg te lopen, geen overbodige opmerking.
Een steeds terugkerend onderwerp in het boek dat dicht bij de filosofie ligt is de religie. Kan een goede wetenschapper gelovig zijn? Staal is degene die het hardste tegen het christendom fulmineert. Volgens hem leiden zeer intelligente mensen die tevens diep religieus zijn aan een vorm van schizofrenie. Ondertussen barst het van de gelovigen in de wetenschap. Zo is daar de filosoof van Peursen die zoals het een goed Christen betaamt keurig om de hete brij heenkletst als Pam hem vraagt of dat hele idee van een persoonlijke god die alles op aarde bijhoudt niet wat kinderachtig is. Sem Dresden, ook al een filosoof, heeft alleen een hang naar mystiek. Hij praat dan ook over zijn vak op precies de manier waar Staal zo'n hekel aan heeft. En uitgerekend deze man, die onder andere van zichzelf zegt dat zijn sterkste kant de irriterende werking is die er van hem uitgaat, dat wil zeggen, hij hoopt dat die ook prikkelend kan zijn, deze man nu mag Deelman gaan adviseren over wat er met de Letterenfaculteiten gaat gebeuren.
Van een ander kaliber is het interview met Casimir dat draait om gloeilampen en de aard van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Einsteins stelling ‘Der Herrgott würfelt nicht’, waarmee hij zeggen wilde dat uiteindelijk voor ieder verschijnsel een oorzaak aanwijsbaar móet zijn, zet Casimir helder tegenover Bohrs visie dat er altijd een fundamentale onzekerheid zal blijven. En ook na het lezen van dit boek vol vooraanstaande wetenschappers blijft het een open vraag of God niet dobbelt.
■