Eerbare erotiek
Ten Braven
We leven literair en artistiek in een vrijgevochten tijd. In principe kan en mag alles. Op een boekenpagina in Het Parool stond onlangs (10-10-'86) een interview met de schrijver A. Moonen waarin deze zich erover beklaagde dat hij ‘een rotkop’ had, maar zich ruimschoots gecompenseerd achtte door het feit dat hij kon bogen op ‘een bijzonder mooie kont’. Om zijn tekst kracht bij te zetten had hij de fotograaf van het eerbare dagblad zover gekregen hem in een moeizaam shot te vangen, terwijl hij de eigen goeddeels ontblote derrière via een spiegel stond te bewonderen.
De vraag is alleen hoever men moet gaan om erotisch effect te sorteren. Voor mijn werk begeef ik me de laatste jaren door enkele stegen in de binnenstad die je gerust tot de culminatiepunten van de raamprostitutie mag rekenen. Enkele vrouwen erkennen mij zelfs al als buurtbewoner en groeten me zonder te lonken. Zo is me opgevallen dat de beroepsconventies in hun métier zich vrij snel ontwikkelen: vooral de meer uitheemse typen hebben, als zij gereed zitten, vrijwel niets meer aan, zonder dat dit de attractiewaarde ten goede is gekomen. Soms meen ik zelfs iets van kippevel te bespeuren en flitst me eerder de vaderlijke raadgeving door het hoofd om iets lekker warms aan te trekken dan de beoogde opwinding.
Deze observatie moet generaliseerbaar zijn. Laatst zag ik een bewonderenswaardig knap gemaakte film van John Huston, Prizzi's honor. In die film kwam op een gegeven ogenblik een douchescène voor. Huston zag als oude rot kans om de camera boven in de doucheruimte met het water mee te laten kijken, zodat een potentiële naaktscène werd opgelost in nagenoeg volledige onzichtbaarheid van het eigenlijke lijf en zeker van enig primair of secundair geslachtskenmerk. Superbe!
Me dunkt dat hier de grote misvatting ligt van Willem-Jan Otten; in zijn essay van vorig jaar over de pornografische kijklust heeft hij de erotische kracht van wat je niet ziet onderschat en in het daaruit onlangs afgeleide toneelstuk (Lichaam & Blik bij Baal) liep die misrekening op een fiasco uit.
Ik kan me zo volledig indenken wat Otten achter zijn schrijftafel voor ogen moet hebben gestaan: ‘ik laat die voorstelling beginnen op een pikdonker toneel. Dan zwaait ineens het licht van een vuurtoren over de scène en in die felle straal zie je enkele seconden een naakte vrouw staan. Dan is het weer helemaal donker. Maar de vuurtoren draait door en een paar flitsen later nadert links een spiernaakte man, zonder dat de vrouw het merkt.’ Zo lijkt voor het geestesoog inderdaad een magnifiek stuk suspense te worden opgebouwd...
Maar in de toneelpraktijk pakt dat heel anders uit. De vrouw in kwestie is dan ineens veel te veel aanwezig in het lijkbleke licht. Ze is niet naakt of erotisch prikkelend, maar bloot en tamelijk maf. De man die vervolgens van links opkomt, is ook niet zozeer spannend, dreigend of attractief, maar in de allereerste plaats de alom bekende acteur X, wat in de zaal vooral leidt tot overpeinzingen als ‘Waarom X’ of ‘Zou Y dat niet lekkerder hebben gevonden?’ Van het visioen dat de schrijver achter zijn bureau zag, blijft in de realisatie kortom niet veel over.
Dat is de kracht, maar ook de zwakte van het toneel; alles is zo verschrikkelijk echt en aanwezig. Je komt te weinig aan het droombeeld toe. En daarin schuilt natuurlijk de sterkste magie van de literatuur; daar is niets zichtbaar dan letters op papier en de betovering is all in the mind. Literatuur is de kunst van het onzichtbare. Als ik modieus zou willen zijn, had ik hier beter het woord ‘onzienlijk’ kunnen gebruiken. Die term viert namelijk triomfen in de bundel opstellen die onlangs werd aangeboden aan professor drs. Henri van Praag, de paus van het irrationele. Die bundel, Over het onzienlijke, is natuurlijk uitgegeven bij Ankh-Hermes te Deventer want dat is de uitgeverij die exclusief garen spint bij de exploitatie van alle goedgelovigen die zich geld uit de zak laten kloppen met pseudowetenschap van handlijnkunde tot astrologie en terug.
Het boek was als huldeblijk bedoeld voor de zeventigste verjaardag van Van Praag die zich hoogleraar mocht noemen sinds hij een blauwe maandag de paranormale leerstoel voor parapsychologie had bezet in Utrecht en die sindsdien als een tweede Boorman zijn eigen International University heeft opgericht in Lugano. Enfin, verdienen aan de onnozelheid van niet-onderlegde mensen is niet verboden, helaas. Maar het wonderlijke is dat men een aantal echte knappe koppen (K. van het Reve, Vroon, Kistemaker en Heertje) bereid had gevonden iets aan de bundel bij te dragen. Ik kocht het werkje dus meteen, afgaande op het rijtje beroemde namen en verkneukelde me al op de vernietigende slagen die zij het wrakke gebouw van de parawetenschap zouden toebrengen. Teleurstelling: alle schrijvers blijven minzaam en beleefd en niemand distantieert zich met zoveel woorden, op Van het Reve na, van de irrationele en dus gevaarlijke flauwekul rond het onzienlijke.
Maar in erotisch opzicht is niets zo ‘onzienlijk’ als de literatuur; zelfs in dubbele zin. Want niet alleen beeldt letterkunde nooit iets letterlijk af, zoals schilderijen, films en theater, maar ook laten erotische scènes in boeken de essentialia doorgaans ongenoemd. Wat er in bedden feitelijk voorvalt, werd in literaire werken eeuwenlang aan de fantasie en de feitenkennis van de lezer overgelaten. Alleen in pornografie wordt tot in den treure elk onderdeel bij de naam genoemd.
Er moet een interessante dissertatie te wijden zijn aan opkomst en ondergang van het mannelijk geslachtsdeel in literaire werken. Homerus, hoe openhartig ook over het feit dat Odysseus telkens weer in een of andere grot zich mengde met nimf of godin, heeft er geen woorden voor als puntje bij paaltje komt. De kuise Romeinse schrijvers natuurlijk helemaal niet. Pas Boileau stelt in de 17de eeuw voor ‘d'appeler chat un chat et bite une bite’. Maar bij dat voorstel bleef het.
Persoonlijk herinner ik me mijn eerste literaire ‘lid’ te zijn tegengekomen in De berg van licht van Couperus. En daarna pas weer in De tranen der Acacia's. Maar het blijft een zeldzaamheid. En dat vrouwen een geslachtsdeel hebben is volgens mij pas door de feministische letteren ontdekt. Waarschijnlijk door Ariane Amsberg persoonlijk. In echte literatuur dreigt de ware erotiek verloren te gaan, zodra de organen zelf teveel over de tong gaan.