Tijdschrift
Enkele maanden geleden droeg het Nieuw Wereldtijdschrift zijn steentje bij aan de Out of Africa-hausse door een interview uit 1956 met Karen Blixen af te drukken. In een lyrische inleiding bij dat gesprek werd opgemerkt dat Blixen destijds de Nobelprijs voor literatuur had moeten krijgen. In het Nieuw Wereldtijdschrift 1986/4 staat een kritischer stuk overgenomen uit The New York Review of Books over de Blixen-mythe, die door de film van regisseur Sidney Pollack is aangewakkerd. Jane Kramer gaat in dit stuk zelfs zo ver dat ze stelt dat Blixen zowel haar eigen levensloop als het Kenia van haar dagen heeft verzonnen. En Sidney Pollack is daar samen met alle kijkers, lezers en bewonderaars met open ogen ingetuind. Zelfs in de meest authentieke documenten, zoals brieven aan haar familie, fabuleerde Blixen naar hartelust. Ook biografe Judith Thurman, die zeven jaar aan de beschrijving van Karen Blixens leven werkte en daar zelfs Deens voor leerde, raakt in de ban van Blixens verbeelding. Op basis waarvan Jane Kramer al deze gevolgtrekkingen maakt is niet helemaal duidelijk. Historisch onderzoek naar het kolonialisme in Kenia aan het begin van deze eeuw lijkt haar voornaamste bron. Haar conclusies klinken wel reëel maar leiden zeker niet tot de ontmythologisering van het geval Blixen. Op het omslag van het Nieuw Wereldtijdschrift zit een jeugdige Vestdijk met een stapeltje papieren op schoot, waarop misschien wel enkele van zijn meer dan vijfhonderd nagelaten gedichten staan. Tom van Deel windt zich in zijn bijdrage ‘Veel lied'ren zijn gezongen’ op over het feit dat vrijwel niemand Simon Vestdijk als dichter kent en waardeert. Vestdijks drie delen Verzamelde Gedichten vormen maar een relatief klein gedeelte van zijn gehele oeuvre. ‘Er is gewoon te veel van deze schrijver,’ zegt Van Deel. Een andere reden voor de geringe aandacht voor Vestdijks
poëzie kan de regelmatig gehoorde opinie zijn dat Vestdijks verzen te cerebraal zouden zijn. Hem wordt gemis aan gevoel verweten, iets dat Van Deel aan de hand van een aantal geciteerde gedichten overduidelijk weet te weerleggen. Hij onderscheidt drie hoogtepunten in Vestdijks poëtische produktie. Van 1930 tot 1933 schreef Vestdijk vele honderden gedichten die binnenkort voor een deel in de bundeling Nagelaten gedichten verschijnen. In 1942 tot 1944 schreef hij zijn Gestelse liederen, Thanatos aan banden en Mnemosyne in de bergen. Tien jaar later verscheen de op verzoek van minister Cals geschreven laatste bundel van Vestdijk Rembrandt en de engelen. Van Deels artikel wordt gevolgd door dertien ongepubliceerde verzen van Vestdijk en een afdruk van een handschrift. Ik weet natuurlijk niet of al Vestdijks kladjes er zo uitzien, maar dit gedicht in wording vol doorhalingen geeft niet de indruk dat Vestdijk zijn gigantische oeuvre glad en gemakkelijk neerschreef.
EVA COSSEE