| |
| |
| |
De Verlichtingsidealen van een (anti)machiavellist
Frederik de Grote en zijn mythe
Frederik de Grote, koning van Pruisen van 1740 tot 1786, overleed tweehonderd jaar geleden. Hij was de filosoof-koning en zoon van een vader die bekend werd als de soldatenvreter. Frederik wilde een soldatenvriend worden, maar dat lukte niet. Hij schreef een verhandeling tegen het machiavellisme, maar zijn eigen goede bedoelingen pakten anders uit. Hij was bevriend met Voltaire, componeerde, bekritiseerde de Duitse literatuur, maar hij kon de taal niet schrijven. Rond Frederik is een mythe ontstaan, die zowel opleeft als wordt bestreden bij de herdenking van zijn sterfdag. Chris van der Heijden bespreekt de grote catalogus van de tentoonstelling in West-Berlijn en twee biografieën.
| |
Preussens Friedrich und die Deutschen door Rudolf Augstein Uitgever: Frans Greno, 545 p., f44,50
Friedrich der Grosse. Tentoonstellingscatalogus onder redactie van Friedrich Benninghoven Uitgever: Nicolai, 406 p., Importeur: Nilsson & Lamm, f50,05
Friedrich der Grosse. Ein Königtum der Widersprüche door Theodor Schieder Uitgever: Ullstein, 538 p. Importeur: Nilsson & Lamm, f41,40
Chris van der Heijden
Achter het bankje waarop Adolf en Eva - Hitler en Braun dus - zelfmoord pleegden stak een kale spijker uit de muur. Het voorwerp dat eraan gehangen had was verdwenen, net verdwenen want de een na laatste daad van Hitlers leven was het verwijderen van dat ding: een portret van Frederik de Grote. Vlak voordat hij zich - just married - met zijn vrouw in die lugubere ruimte terugtrok, had hij het aan zijn privé-piloot gegeven. Het Derde Rijk mocht ten onder gaan, zijn Führer en first lady door de wormen, vlammen, Russen opgevreten worden, n'importe, het portret moest bewaard blijven. ‘Ik wil niet dat het schilderij verloren gaat,’ zou Hitler tegen de piloot gezegd hebben. ‘Ik wil dat het voor de toekomst bewaard blijft. Het is historisch van grote waarde.’ En met een wrang lachje had hij de man aan zijn gemopper herinnerd als hij het ding voor de zoveelste keer in moest pakken om het voor de zoveelste keer naar een ander hoofdkwartier te brengen. Na die opmerking was Hitler verdwenen. Voorgoed.
Deze (historisch overigens juiste) anekdote zou in het centrum kunnen staan van de Frederik-herdenking die deze maanden op verscheidene plaatsen in Duitsland gevierd word. Een grote tentoonstelling in Potsdam, Oost-Duitsland die vreemd genoeg alleen op Frederik en de kunst betrekking heeft. Een nog grotere tentoonstelling in West-Berlijn die zo'n beetje alles en nog wat omvat, behalve dan precies wat het meest interessant is, de Frederik-mythe. Publikaties bij tal van uitgeverijen, stukken in de krant enzovoort. Fredericus rex, le roi philosophe, der alte Fritz, Frederik II van Hohenzollern, koning van Pruisen et cetera et cetera, zeg maar Frederik de Grote is nu tweehonderd jaar na zijn overlijden nog net zo levend als zijn levenswerk, het Pruisen dat zich uitstrekte van Maagdenburg tot Praag en van Krakau tot Dantzig, dood is. Waarom? Waarom sleepte Hitler Frederiks portret van plek naar plek en liet hij zich in de laatste weken van het Derde Rijk door schoothond Goebbels voorlezen uit Carlyles biografie van de oude Fritz? Waarom is Frederik de centrale figuur in de Duitse geschiedschrijving van de negentiende eeuw? Hoe is het mogelijk dat zoveel westerse intellectuelen buiten Duitsland altijd nog een warm gevoel van binnen krijgen als de naam Frederik de Grote valt? En waarom kent iedereen deze Frederik van Pruisen onder zijn bijnaam de Grote, een eretitel die toch alleen aan de allergrootsten onder ons voorbehouden is, laten we zeggen aan Alexander, Karel en Peter? Hoe is het mogelijk dat niemand minder dan Rudolf Augstein tweehonderd jaar na de dood van deze Frederik nog een boek over hem kan publiceren dat regelrecht polemisch is, een aanval van de felste soort? Hoe is het te verklaren dat het gros (nou ja) van de Duitsers altijd nog in katzwijn valt als iemand ‘Friedrich’ fluistert?
Frederik de Grote door Johann Heinrich Christoph Franke.
Het grote probleem bij deze vragen is dat ze geen van alle betrekking hebben op de historische Frederik, op de man zoals hij ‘eigenlijk’ was om het maar eens ouderwets te zeggen. Frederik en de Frederik-mythe zijn twee verschillende zaken en tweehonderd jaar na zijn dood is het verduiveld moeilijk om hem van zijn beeld los te maken. Daarom ook eerst maar dat beeld.
| |
Wapenfeiten
De verering voor Frederik de Grote nam vooral in het Duitsland van de negentiende eeuw lyrische vormen aan. Ranke, toonaangevend als het de Duitse geschiedschrijving uit de vorige eeuw betreft, en iemand die niet zo snel volschoot, schreef op tachtigjarige leeftijd voor de Allgemeine Deutsche Biographie: ‘Een heldhaftig leven, geïnspireerd door grote idealen, vol wapenfeiten en beslissende gebeurtenissen, onsterfelijk; omdat hij de Pruisische staat verheven heeft tot een mogendheid, is zijn nalatenschap van onschatbare waarde voor de Duitse natie en de wereld.’ Dat laatste, daar ging het natuurlijk om. Toen Frederik in 1740 aan de macht kwam was Pruisen een van die talloze vlekken op de kaart die wij gemakshalve Duitsland noemen. Het was een van de grotere, dat wel, maar te midden van Frankrijk, de Republiek, Oostenrijk, Rusland, Engeland, zelfs Polen was het toch maar een wassen poppetje. Frederik bracht daar verandering in, met name door Silezië in te pikken maar ook door Polen in stukken te scheuren en de Pruisische grens een stuk naar het westen te verschuiven. Het is dus niet zo vreemd dat deze Frederik in het tijdperk van de nationale staten, de negentiende eeuw dus, het grote voorbeeld was van al die Duitsers die hoopten dat hun lappendeken eindelijk ook eens een eenheid zou worden. En toen dat aan het eind van de eeuw uiteindelijk gebeurde, werd Frederik als de grote voorloper gevierd: het Duitsland van Bismarck, van Willem I en zijn zoon was het resultaat van zijn erfenis, zei men. Tegen zo'n visie zouden waarschijnlijk weinig bezwaren opgekomen zijn, ware het niet dat Duitse historici en andere denkers na 1914 nog een stapje verder gingen: net zoals de verovering van Silezië voor Pruisen levensnoodzaak geweest zou zijn, zo was ook de verovering van België het resultaat van een mystiek soort innerlijke drang die Duitsland eigen was. Dat werd met name door Gerhard Ritter betoogd (maar hij was
bij lange niet de enige, vergelijk ook het boekje dat Thomas Mann in het begin van de Eerste Wereldoorlog over Frederik schreef), Ritter dus, de man die meer dan wie ook gewezen heeft op de parallellen tussen 1740 en 1914, meer dan wie ook iedere Duitse expansie uit verleden en heden rechtvaardigde. En van hier was het natuurlijk nog maar een kleine stap naar Hitlers verlangen om de wereldmacht te
| |
| |
grijpen. Zijn bewondering voor Fredericus rex was dus beslist meer dan een gril.
Dat is één aspect van de mythe die er rond Frederik geweven is, vanuit de optiek van de Duitse geschiedenis het belangrijkste. Het tweede is van geheel andere aard.
| |
Poolster
Zijn vriend Voltaire was de eerste die Frederik van het predikaat ‘le grand’ voorzag. Al vóór zijn troonsbestijging had deze nuchtere filosoof brieven geschreven die er niet om logen. Bijvoorbeeld, maart 1737: ‘Gaat u voort, grand prince, grand homme, met het monster van bijgeloof en fanatisme te bestrijden, dat is pas de echte vijand van de goden en het verstand. Ga door en dan zult u de koning der filosofen zijn terwijl de andere vorsten slechts koningen van gewone mensen zullen zijn.’ Vijf jaar nadien gebruikte Voltaire voor het eerst ‘de Grote’ als eretitel. Waarom hij dat deed is eigenlijk met bovenstaand citaat al aangegeven: Frederik was niet zomaar een koning, hij was ‘le roi philosophe’, idool van iedereen die dacht of meende dat hij dacht. Niemand minder dan Kant - Frederiks handtekening stond op het papiertje waarmee hij in Köningsberg benoemd werd - vereenzelvigde de Verlichting met het tijdperk van Frederik en noemde hem de eerste die het menselijk geslacht ‘mondig’ gemaakt had.
Oost-Berlijn 1950: het standbeeld van Frederik de Grote wordt van zijn voetstuk gehaald.
Goethe maakte het nog bonter toen hij Frederik in Dichtung und Wahrheit met een poolster vergeleek ‘waar Duitsland, Europa, ja heel de wereld omheen leken te draaien’. Zo zijn er nog wel meer lofuitingen van grote dichters en denkers over Frederik te vinden. Eén daarvan moet nog genoemd worden, geen uitspraak maar een schilderij. Tot op de dag van vandaag is dat het eerste beeld dat opduikt als je aan Frederik de Grote denkt: een doek met prachtig licht en in het midden een tedere figuur die geconcentreerd fluit staat te spelen. Frederik. Zo werd hij in de jaren vijftig van de vorige eeuw door Adolph Menzel neergezet, zo leeft hij in de herinnering voort.
Frederik de Grote was dus niet alleen een groot machtspoliticus - volgens de mythe nog steeds - maar hij was bovendien een denker en een kunstenaar. En als je dan bedenkt dat in Duitsland de dichotomie tussen Macht und Geist, edellui en burgers, altijd bijzonder groot is geweest en zelfs een van de sleutels is tot de recente geschiedenis van het land, kun je begrijpen dat deze Frederik in de overlevering ‘de grootste’ bleef. Iedereen kon in hem tenslotte iets van zijn gading vinden. Pruisische jonkers zowel als Bildungsbürger. En ook een dolle machtspoliticus als Hitler die in zijn spaarzame vrije uurtjes graag de artiest uithing.
Dat is de positieve kant van de mythe. Maar met het doortrekken van de lijn Frederik-Hitler is de negatieve kant natuurlijk eveneens gegeven. Na 1945 leek het met de Frederik-verering gedaan. Al die schoften die lief met hun kindertjes speelden, hun herdershondje vertroetelden (Frederik verzorgde zijn honden beter dan zijn soldaten), 's avonds Goethe lazen of met tranen in de ogen naar Bach zaten te luisteren... maar die tussen de gemoedelijke bedrijven door wel even een handtekening onder een transportbevel zetten, als ze al niet erger deden. Allemaal kleine Frederikjes. Al die soldaten, officieren, generaals die als blinden overtuigd waren van de historische juistheid, nee noodzaak, van de Duitse expansie, hadden zij niet stuk voor stuk bij de alte Fritz in de schoolbank gezeten? Dat soort opmerkingen en vragen werd in de naoorlogse historiografie gesteld, dat is de teneur van het polemische boek dat Augstein in 1968 (!) publiceerde. Dat Frederik ‘groot’ was wordt niet ontkend, maar het is niet langer de grootheid van een halfgod maar die van een duivel.
| |
Vergiftigd denken
Oost-Berlijn 1986: het standbeeld van Frederik de Grote op zijn voetstuk teruggekeerd op uitdrukkelijke wens van Erich Honecker
Toch is deze kritische stroom in de moderne geschiedschrijving en historische lectuur minder sterk vertegenwoordigd dan je zou verwachten. Daar zijn, denk ik, een drietal redenen voor. De eerste is dat de Duitse historiografie na 1945 niet zo streng gezuiverd werd als de politiek en sommige kritische figuren wel gewenst zouden hebben. Een historicus als Schieder werkte door, vóór Hitler, tijdens Hitler, na Hitler. Dat geldt ook voor Ritter. Zijn boek over Frederik de Grote dat oorspronkelijk in 1936 verscheen, werd in de jaren vijftig gewoon herdrukt. Alsof er niets gebeurd was. Met name tegen dit boek heeft Augstein zijn pamflet gericht dat onlangs in Die andere Bibliotheek van Enzensberger opnieuw uitgegeven werd. Angstein richt zijn pijlen op Frederik, dat is waar, maar zijn woede betreft veeleer de mythebouwers die sinds de dood van hun grote voorbeeld het Duitse denken vergiftigd hebben. Dat is de tweede reden dat Frederik er na 1945 relatief goed van afgekomen is: niet hem maar zijn bewonderaars trof blaam; de mythologie rond Frederik was zo gegroeid dat de critici aan zijn persoon eigenlijk niet toekwamen. De derde reden dat Frederik relatief gespaard is gebleven, heeft hier direct mee te maken, al betreft het in dit geval een andere groep, niet de polemisten zoals Augstein of Ritter maar de professionele historici waar je iemand als Schieder toe moet rekenen: zij raakten er steeds meer van overtuigd dat je de mythologie overboord moest werpen om de échte Frederik te begrijpen. Dat proces is nog maar net begonnen. Vandaar ook dat de samenstellers van de expositie in West-Berlijn er bewust van afgezien hebben om ‘das Nachwirken’ in hun opzet te betrekken. Ze hebben gelijk maar het levert voor de kijker of lezer wel minder spanning op.
Friedrich Wilhelm I, koning van Preusen (1713-1740), de vader van Frederik.
het dodenmasker van Frederik de Grote.
Blijft het kernprobleem: wat was Frederik dan voor een man; hoe zou je hem moeten beoordelen volgens de criteria van zijn eigen tijd?
Laat ik daartoe een beroemd verhaal nog eens vertellen. De roerende vertelling van het lieve kroonprinsje dat onder de knoet zat van een brute soldaten-vader is genoegzaam bekend. Bekend is ook hoe de jongen precies al die waarden cultiveerde die zijn vader verafschuwde. Gefundenes Fressen voor de hagiografen: Frederik schermde niet, hij las; hij schoot geen kanon af maar blies fluit; hij jakkerde niet op paarden, hij mijmerde onder het wandelen. In dat kader past ook het pamflet dat hij eind 1739 begon te schrijven: de Antimachiavel. In Il principe van de Florentijnse filosoof - het boek behoorde in de achttiende eeuw nog tot de standaardlectuur van een jonge vorst - werd de staat boven iedere norm verheven. Alles was goed wat voor de staat goed was. Daarmee was de verlichte kroonprins het natuurlijk in het geheel niet eens en zijn pamflet was dan ook een lange verhandeling voor een ethische opstelling in de politiek. Il principe noemde hij een van de gevaarlijkste boeken uit de wereldliteratuur, ‘want een ambitieuze jongeman, te onvolwassen om goed van kwaad te onderscheiden, kan maar al te gemakkelijk op het verkeerde pad gebracht worden door stelregels die zijn hartstochten aanwakkeren’. Dat geldt vooral voor (aanstaande) koningen die ‘door hun goedheid, grootmoedigheid en barmhartigheid de levende evenbeelden van de Godheid zouden moeten zijn. Hun passies zijn erger dan overstromingen, pestepidemieën en brandstichtingen want de gevolgen zijn van langere duur.’ Dat was duidelijke taal en in het vervolg van zijn verhandeling was Frederik niet minder duidelijk: de koning was ‘le premier domestique’ van zijn volk; oorlog is een redmiddel in noodtoestanden; een goede koning zal goed gediend worden. Er staan honderden van dit soort brave stukjes in het boek. Ja, Frederik was waarlijk een ‘verlicht vorst’ en geenszins een brutaal heerser als de
principe van Machiavelli.
Helaas het lot was hem slecht gezind. Hij had het manuscript nog niet aan Voltaire ter correctie gegeven of zijn vader overleed. De idealistische kroonprins was van de ene dag op de andere zelf principe. Om zijn nek niet al te ver uit te steken, probeerde hij op het laatste moment nog om publikatie van de Antimachiavel te verhinderen maar het was te laat. Het boek verscheen in september 1740. Vier weken later besliste Frederik dat hij Silezië binnen zou vallen. Weer twee weken daarna werden de troepen gemobiliseerd. Koren op de molen van zijn critici natuurlijk, en terecht. Frederiks verlichte pretenties vallen onmogelijk te rijmen met zijn politiek. De schrijver van de Antimachiavel was waarschijnlijk de grootste machiavellist van zijn tijd. Woorden aan de ene kant, feiten aan de andere. En zo is het, in mindere mate weliswaar, eigenlijk met alles. Voorbeelden te over.
| |
De schone kunsten
In 1780 publiceerde Frederik een pamflet over de Duitse literatuur met de volgende halsbrekende titel: ‘De la littérature allemande, des défauts qu'on peut lui reprocher, quelles en sont les causes, et par quels moyens on peut les corriger.’ Je moet maar durven, zeker als je de taal waarin die literatuur geschreven is zelf nauwelijks beheerst, ‘bac ligt’ schrijft als je ‘Bach lügt’ bedoelt en ‘hokwolgebor’
| |
| |
met ‘hochwohlgeboren’ verwart. Ook stilistisch was Frederik allerminst het evenbeeld van zijn filosofen-vrienden. Het volgende zinnetje getuigt daarvan: ‘Schlaff und apetit fehlet mir und bin ich wie die Schwangeren Weiber, die unordentliche lüste haben, aber es wil doch nicht recht fohrt.’ Frederik een groot dichter dan? Ach.
Frederik als fluitspeler. Schilderij van Adolph Menzel
Ah! quel spectacle a plus de charmes
Que le c. dodu des héros.
Groots is het niet, wel eerlijk (over Frederiks seksuele appetijt is lang gezwegen) en ieder geval beter dan de ‘vertaling’ die een brave professor er veel later voor het verzameld werk van maakte:
Ach, welch ein Schauspiel voller Lust und Pracht
Vermögen Heldenleiber zu bescheren,
Wenn auf der Flucht vor unsrer Waffen Macht
Sie ihres Rückens Anblick uns gewähren.
En dan zijn fluitspel en composities. Onverdienstelijk zal het wel niet geweest zijn maar of het zo goed was als de zwijmelaars ons willen doen geloven, ik betwijfel het. In het land der blinden...
Dat wat de culturele Frederik betreft. De tweespalt in de heerser was niet minder groot. Hij pretenteerde de vriend van zijn volk te zijn, barmhartig et cetera, in werkelijkheid was de Pruisische bevolking er zelden zo slecht aan toe als aan het eind van de Zevenjarige Oorlog. Frederik soldatenvriend? Waarschijnlijk is er in de achttiende eeuw geen tweede te vinden die zovelen tot de krijgsdienst gedwongen heeft, die zovelen wreed heeft laten mishandelen omdat ze de plaat wilden poetsen. Enzovoort, enzovoort. Frederik van Pruisen was zonder twijfel een belangrijk vorst, misschien zelfs wel ‘groot’ maar het contrast tussen zijn eigen pretenties en de mythe aan de ene kant en de werkelijkheid aan de andere is zo sterk dat hij wel door de mand moet vallen. Friedrich der Grosse was eerst en vooral Friedrich der vergrösserte en alleen na dat inzicht kan een nuchtere waardering van hem beginnen.
■
|
|