Voorheen de koloniën
Siam, Malakka, Maleisië
Tessel Pollmann
Geschiedschrijving gaat met golven. Jarenlang was het de dagelijkse geschiedenis van de gewone man die in de belangstelling stond. Nu is de elite weer aan de beurt. Malcolm Smith was in het begin van deze eeuw de hofarts van de koningin-moeder van Siam (nu Thailand) en in 1946 publiceerde hij zijn herinneringen aan het hof onder de titel A Physician at the Court of Siam (Oxford University Press, 164 p., f44,65). Het Singapore-filiaal van de Oxford University Press heeft ze nu herdrukt, en dat zou aardig zijn als voor deze herdrukken niet zulke ridicule prijzen gevraagd werden: slecht geïntroduceerd, voorzien van zeer matige reprodukties en al met al slechts 164 bladzijden tellend.
Nu het leven van onze hofarts zelf die te Bangkok resideerde en dagelijks bij de koningin-moeder op bezoek kwam om te kijken hoe ze het maakte. Dat was niet nodig, maar mevrouw was een hypochonder eerste klas en woonde in haar bed. Dat is niet gezond, dus iets te klagen was er altijd wel. Al was het maar over haar zoon de koning die haar zo zelden kwam bezoeken - moeders over de hele wereld koesteren allemaal hetzelfde hartbrekende leed, zoals u ziet. De koningin-moeder was een van de favoriete vrouwen van de grote koning Chulalongkorn geweest. Hij was de man die, na de dood van zijn vader koning Mongkut, de snelle modernisering van het land doorzette die onder Mongkut al begonnen was. Het eerste dat Chulalongkorn deed, was het kruipen afschaffen: iedereen moest een meerdere kruipfend benaderen, en een koning heeft weinig meerderen. Hij was dus de enige die niet profiteerde van deze maatregel die overigens maar langzaam aan werd geaccepteerd door de elite van zijn land.
De koningen van Siam zijn beroemde polygamisten geweest - Chulalongkorn regeerde met behulp van velen van zijn vierentachtig broers en halfbroers op verantwoordelijke posten. De harem van de koning was een stad op zichzelf binnen het paleis, met drieduizend inwoonsters van wie de meesten bedienden waren van de favoriete koninginnen en de bijvrouwen. Daarvan waren er alles bijeen zo'n dertig in getal, en ieder was korte tijd favoriet - de koning ging meer van de ene monogame fase snel over in de volgende dan dat hij nu voortdurend promiscue orgieën hield.
De kunst van de vrouwen aan zijn hof was drieërlei: zijn aandacht te vangen, hem een zoon te baren en vervolgens de zoon een goede positie aan het hof of op de troon te verzekeren. Dat alles vereist veel overleg, sluwheid, observatie en intrige en ik weet niet of Malcolm Smith, ook maar een man zijnde, daar wel altijd genoeg gevoel voor heeft. Het lijkt me dat hij een tikje te zonnig tegen het hofleven aankijkt in dat opzicht.
Het aardigste en het meest precies is zijn beschrijving van het bescheiden hof van de koning-moeder Saowapa die slim, klein en vermogend was en spraakzaam over haar verleden. Zij was, zoals haar echtgenoot en haar schoonvader, gepassioneerd geïnteresseerd in Europa en sprak vooral graag over de monarchieën aldaar alsof het haar eigen familie was. Haar zoons mochten ook alleen in Europese koninkrijken studeren, anders zouden ze maar opstandige, republikeinse ideeën krijgen. Die kregen ze toch, maar dat is een ander verhaal.
Malcolm Smith had een goed oog voor details, zoals het maken van bloemen: aan het hof hadden dames vingervaardigheid in het uit elkaar nemen van (echte) bloemen en het weer fabriceren van andere bloemen met behulp van de biologisch wel zeer diverse blaadjes. Zo ontstonden zeer kortlevende, exotische gedrochten waarover om de echtheid te verhogen, parfum gesprenkeld werd. Het is om zulke details dat Smiths boekje vooral aardig is - een geboren antropoloog was hij niet, meer een gewone dokter met een hoop aan zijn hoofd, want hij had ook een Europese praktijk in Bangkok, en daarin ook nog een paar redelijke opmerkzame ogen.
Koningin Saowapa
Over vorsten en prinsen, maharadja's en maharani gaat Lives of the Indian Princes van Charles Allen en Sharada Dwivedi (Arena pocket, 277 p., f29,80). Het boek is hier al eens kort aangeprezen, maar toen bestond het nog alleen in een dure pracht-editie. Nu is er een goedverzorgde pocket. Charles Allen en Sharadi Dwivedi interviewden de Indiase adel over hun leefwijze en hun macht in de koloniale periode. Een zeldzaam kijkje in het leven van de elite.
Abdullah bin Kadir was een begaafde man die in de negentiende eeuw (hij leefde van 1797-1854) in Malakka en Singapore een reeks koloniale meesters meemaakte. Hij had veel contact met ze omdat hij vele talen sprak, las en schreef en daarmee zijn brood verdiende. Hij werkte voor onder anderen Raffles en in zijn boek The Hikayat Abdullah, The Autobiography of Abdullah bin Kadir (Oxford University Press, 350 p., f43, -) dat nu in een vertaling van A.H. Hill en voorzien van een mooi notenapparaat herdrukt is, vertelt hij veel over de door hem bewonderde grondlegger van Singapore. Abdullah heeft Singapore zien groeien van een stukje moerasland tot het grote bolwerk van de Engelse aanwezigheid in Zuidoost-Azië; hij heeft met vele bestuurders gesproken en in de overheidsburelen gewerkt. Hij schrijft er mooi en interessant over, en hij is een individualist met vaste overtuigingen. Zo kritiseert hij vaak zijn eigen volk (maar domme kolonialen veel scherper), en hij hekelt gangbare opvattingen. Ontroerend vind ik zijn pleidooi voor de humane behandeling van gevangenen: dat de mens van zijn vrijheid
Vervolg op pagina 20