Tijdschrift
Bijna honderd jaar geleden in september 1889 pleegde de Engelse schrijfster Amy Levy op achtentwintigjarige leeftijd zelfmoord. Haar vriendin Beatrice Potter schrijft in haar dagboek over de dood van een briljante jonge schrijfster op het hoogtepunt van haar succes, ‘die liever heeft willen sterven dan langer stand te houden en te blijven leven.’ Uit die dagboekaantekeningen blijkt een grote lotsverbondenheid met haar vriendin. Ethel Portnoy geeft in Maatstaf 1986/7 een verslag van haar zoektocht naar het leven en werk van deze vergeten schrijfster. Haar eerste boek Xantippe and other poems verscheen in 1881 in Cambridge waar Amy Levy op het elf jaar eerder gestichte Newnham College voor vrouwen studeerde. De gedichten in Xantippe zijn duidelijk feministisch getint en lopen volgens Ethel Portnoy zelfs al ongeveer een eeuw vooruit in hun problematiek waarmee ze aansluiten bij de strijdpunten van de tweede feministische golf. Naast drie dichtbundels schreef Amy Levy ook drie romans en een toneelstukje voor kinderen. Met haar tweede roman Reuben Sachs werd ze beroemd. Amy Levy, zelf joodse, typeert daarin meedogenloos het milieu van de rijke joodse families in Londen, waarbij ze alle vooroordelen die de antisemieten van joden hebben, gebruikt. Dat wil zeggen in haar roman zijn de joodse hoofdpersonen lelijk en dik, overdreven fraai en luxueus gekleed en heel materialistisch. Ethel Portnoy suggereert dat Amy Levy met deze roman heeft willen reageren op Daniel Deronda van George Eliot, waarin joodse mensen juist overdreven braaf beschreven worden. Als Reuben Sachs geschreven was door iemand die niet joods was zou het nu in de canon van de antisemitische geschriften staan, is de conclusie van dit artikel. Het zou interessant zijn om te weten hoe er over dit boek geoordeeld zou worden door de critici die zich niet lang geleden over
Mystiek lichaam van Frans Kellendonk hebben opgewonden. Verder in Maatstaf naast poëzie van hem ook het prozadebuut van Rob Schouten. Hij beschrijft een Italiaanse vakantie in verveling doorgebracht waarin de hoofdpersoon geërgerd, geprikkeld en geïnspireerd door zijn muze die afwisselend Billenveger, Anna en Isabelle wordt genoemd, hun bezigheden gaat opschrijven. ‘Een visie- en vormloos geheel,’ denkt de schrijvende hoofdpersoon bij herlezing van zijn eerste aantekeningen, waarmee hij onbedoeld gedeeltelijk gelijk krijgt want door een bindfout kost het de lezer van Maatstaf enigszins moeite om op het juiste spoor te blijven. Dat is jammer, want het is de moeite van het overlezen wel waard, ondanks het feit dat aan het eind van het verhaal de ik samen met zijn geliefde beschaamd zijn schrijfsels in snippers scheurt. In een fles gestopt gaat zijn schepping overboord. Toch nog lichte spijt brengt hem tot de slotuitspraak: ‘Zo slecht was het toch ook weer niet en ik had de stukken nog best aan elkaar kunnen plakken. Als we geluk hebben drijft hij naar Spa en dan vindt een of andere malle Vlaming het en plubliceert het onder z'n eigen naam in het literaire stencil van zijn vriendje.’
EVA COSSEE