Rites de passage in Haarlem
De topografie in de verhalen van Rein van der Wiel
Gezicht op Haarlem door Rein van der Wiel Uitgever: Querido, 137 p., f25,-
Diny Schouten
Wilsonplein, Schouwtjeslaan, Florapark, de Hout met professor Bronners Hildebrand-monument, Leidse Vaart, Leidse Buurt, Elswout, Zandvoortselaan, Willa Reinkes Internationale Boekhandel, Bisschoppelijk Museum, Van Boekenrodeweg, Groenendaal, Hazepaterslaan, Bakenesser toren: de stad Haarlem is onmiskenbaar Rein van der Wiels ‘land der letteren’. Hij brengt Haarlem en omstreken in de vier verhalen van zijn debuut, Gezicht op Haarlem zó exact in kaart, dat Querido's Letterkundige Reisgids op slag toe is aan een herziene en vermeerderde uitgave.
‘Gezicht op Haarlem’ is ook de titel van een beroemd schilderij (Rijksmuseum, Amsterdam) van Jacob van Ruisdael - men mag ook Jacob Ruysdael zeggen en spellen. Het titelverhaal, het langste uit de bundel, neemt zowat een derde van het boek in beslag. Daarin ziet Vincent Badoux, ‘zestien jaar oud en volgens velen “veel te lastig voor zijn leeftijd”’, het schilderij met bleekvelden, zon, torens en molens al geheel voor zich nadat zijn vader hem tijdens een fietstocht de plek gewezen heeft van waaruit Ruisdael keek. Wat later in het verhaal ziet Vincent het schilderij voor de eerste maal. ‘Er maakte zich een raar soort verdriet van Vincent meester,’ heet het dan. Oorzaak of belang van dat rare verdriet blijft wat in het vage. Er is een suggestie van toenadering tussen vader en zoon, die een ongemakkelijke verhouding met elkaar hebben nadat Vincents moeder het gezin heeft verlaten voor een zelfstandig bestaan. De ontroering kan ook bedoeld zijn als detail dat moet bijdragen tot het beeld van Vincent als een weerspannige puber, die achter bot gedrag probeert te verbergen dat hij geen raad weet met zijn gevoelens van eenzaamheid, van niet begrepen worden, en van zichzelf niet te begrijpen. ‘Hij leed,’ zegt de verteller met enige spot over Vincent.
Het verhaal beslaat een week uit diens bestaan, een schoolweek laat in het cursusjaar, als Vincent al met ontwijfelbare zekerheid weet dat hij de vijfde klas van het gymnasium zal moeten overdoen. Zijn bokkig gedrag, pesterig tegenover zijn stiefmoeder Laura, hooghartig tegenover zijn vader, gemaakt onverschillig tegenover een vriendinnetje, superieur tegenover een schoolkameraad, maakt Vincent Badoux, ‘zestien jaar oud, niet lelijk, lang, blond, al brede schouders, slank middel’, niet al te sympathiek. Een wat verwende jongen, die het verdient om op zijn nummer gezet te worden. Dat gebeurt ook. De stiefmoeder en het vriendinnetje, ‘A.M.’, beschreven als ‘een ijskoningin’, laten zich niet op hun kop zitten. Zelfs de schoolkameraad, de verlegen Tim, ‘in alles wat telde Vincents mindere’, weet Vincent heel aardig op zijn plaats te zetten als die uit zelf onbegrepen onlustgevoelens te ver is gegaan in een treiterij van zijn klasgenoten tijdens een spelletje schoolvoetbal.