Tijdschrift
De Revisor 1986/4 is voornamelijk gevuld met iets heel onverwachts: verhalen en gedichten voor kinderen geschreven door auteurs die meestal alleen voor volwassenen schrijven. Óf deze schrijvers zijn gezegend met kinderen die voorgelezen moeten worden, óf ze hebben het genre ontdekt, en dan allemaal bijna tegelijk. Van Jacques Vogelaar, die zojuist een heel kinderboek bij De Bezige Bij publiceerde, zijn er twee kinderverhalen, een over een meisje en een paard dat zonder moeite een kikkerpak kan aantrekken, het andere over de jagers Pief, Paf en Poef die het eerst met elkaar aan de stok krijgen en daarna met de hazen, die zich daartoe hadden aangeboden. Het verhaal over het meisje met het paard is mij wat te wonderlijk, dat over de jagers is al beter. Thomas Rosenboom schreef een kort verhaal over een jongen die bij de buren moet logeren omdat zijn ouders met vacantie zijn. Hij wil een schat begraven omdat je daarnaar altijd terugkeert, maar nu wil het geval dat de cavia zijn liefste schat is. Anton Haakman laat twee kinderen met een vader een kasteel bezoeken waar alles van de wereld te zien is. Aardig in dit verhaal is vooral dat alles wat vanzelfsprekend is even ongewoon wordt en dat Haakman uitdrukkingen en woorden heeft verwerkt die steevast uitleg behoeven om ze te kunnen begrijpen. Ook de vertaalster Barber van der Pol en de dichter Toon Tellegen schreven verhalen voor kinderen. Wiel Kusters publiceert gedichten die over zijn kinderen gaan, maar die ook door kinderen begrepen kunnen worden. Een bijzondere bijdrage aan dit nummer is het verhaal van Belcampo: ‘Geschiedenisles’. Hij vertelt over zijn kleinzoon die zo goed overweg kan met een computer. Hij weet alles over China, maar niks over Nederlandse geschiedenis. Om hem daar iets over te kunnen vertellen bedenkt hij iets waar de computer ook een aandeel in kan hebben. Hij gaat samen met zijn kleinzoon de vraag beantwoorden hoe het zou zijn gegaan als wij de
Tachtigjarige oorlog hadden verloren. Wat zou er zijn gebeurd als bij Alkmaar de victorie niet begonnen was? In deze Revisor staan ook weer gedichten bij schilderijen van J.J.A. Mooij. Deze hebben allemaal betrekking op De Staalmeesters, de gedichten in Hollands Maandblad van juli/augustus gingen onder meer over het Gezicht op Delft. Daarin viel mij op dat Mooij het aandurfde omwille van het ritme woorden als: ‘donkre’, ‘andre’ te gebruiken, wat toch een heel archaïsche indruk maakt.
CP