Prooi
Taylor schrijft de Thugs als voornaamste eigenschappen jachtdrift en sociale schizofrenie toe. Gevraagd naar het waarom van zijn wrede ambacht antwoordt de hoofdpersoon, Ameer Ali, ‘U kent niet de grootse en stimulerende opwinding die bij ons beroep hoort. Hoeveel Engelsen zijn niet hartstochtelijk toegewijd aan de jacht? Een tijger, een panter, een buffel, ja zelfs een zwijn roept in jullie de meest felle hartstocht op om te doden. Jullie riskeren zelfs je leven in de achtervolging. Hoeveel hoger is onze prooi niet! Het jachtdier van de Thug is de mens. Hij heeft gezworen dat hij zijn medeschepsels, van kind tot grijsaard, meedogenloos, nooit falend, zal vernietigen.’ In het jagerslatijn dat Taylor zijn hoofdpersoon in de mond legt, beweert Ameer Ali zevenhonderdnegentien mensen vermoord te hebben, ‘Ach, sahib, als ik niet twaalf jaar in de gevangenis had gezeten waren het er duizend geweest.’
Met bijna academische afstandelijkheid, geeft de Thug het opsporen, meelokken en vernietigen van de reizigers weer. Voor sommige ongelukkigen toont hij enig medelijden, vrouwen en kinderen die ‘noodgedwongen’ gewurgd moeten worden. Anderen worden met zinderende haat nagejaagd en voor weer anderen voelt hij soms zelfs affectie. Van een man zegt hij, ‘Vaak wenste ik hem als vriend ontmoet te hebben, maar hij was een “bunij”, een prooi, en de adem van de dood was al in zijn neus.’ En zo gauw iemand tot bunij was verklaard, stond zijn lot vast. De voornaamste wet die voor de bunij's gold was wel dat alles was toegestaan om hun achterdocht weg te nemen. De prooi moest wijs worden gemaakt dat hij veilig was, en met vriendelijk en voorkomend gedrag werden de wapens van achterdocht en waakzaamheid onschadelijk gemaakt.
Taylor moet geschrokken en geïntrigeerd zijn geweest door de manier waarop deze mensenjagers hun prooien beschreven. Regelmatig schetst hij hoe vredig de slachtoffers met hun beulen omgaan. ‘Wat is het lot toch vreemd,’ laat hij Ameer Ali mijmeren, ‘daar ligt de man die nog maar een paar uur te leven heeft, zij aan zij in een vredige slaap, naast degene die hem zal vernietigen.’
Op begrijpende, zij het wat meewarige toon, spreekt de seriemoordenaar avant-la-lettre over de eenzaamheid van het reizen die mensen doet verlangen naar gezelschap. De grootste last die mensen meedragen blijkt hun wantrouwen te zijn en iedereen is uiteindelijk bereid zijn vertrouwen te schenken.
Het woord ‘Thugee’ komt van verleiden, overhalen en dat vereist charme. Mensen die op hun hoede zijn charmeren vraagt vakmanschap, en Ameer Ali was er een grootmeester in. Zo knap is Confessions of a Thug geschreven dat de lezer, ondanks de gruwelijke details, zo nu en dan overvallen wordt door een ‘occasional sympathy for Ameer Ali’. Een ervaring die, aldus de inleider, ‘profoundly disturbing’ is.
Om voorbeelden van schennis van vertrouwen te vinden, hoeven we overigens niet naar India of het Midden Oosten. In onze literaire en filmische traditie vinden we talrijke vrouwelijke spionnen; Matahari's, die de vijand, door middel van hun lichamelijke bekoringen, geheimen moeten ontfutselen. Ook iemand tijdens het kussen of andere intieme verstrengelingen uit de weg ruimen, is als thema in de ontspanningsliteratuur niet onbekend. De bunij par excellence, James Bond, dankt zijn leven aan een onpeilbaar diepe en weinig benijdenswaardige paranoia. Ieder gewoon mens echter, loopt altijd de kans een lange en internationale traditie voort te moeten zetten; de traditie van het bedrogen uitkomen.
■