Tijdschrift
Het aantrekkelijke van het vele vertaalde werk in De tweede ronde laat zich denken: in het zomernummer 1986 staan verhalen van Italo Calvino, Vladimir Nabokov, Robert Graves en brieven van Machiavelli. Het pijnlijke is dat het Nederlands proza daarbij zo duidelijk afsteekt. In dit nummer staan verhalen van of fragmenten van te verschijnen romans van Dick Schouten, Monika Sauwer en J.M.A. Biesheuvel. Vooral het proza van Schouten is gelikt, een stijl van onverantwoord zelfvertrouwen. Het verhaal van Calvino is uit 1958, de tijd dat hij nog niet zo nadrukkelijk met speciale structuren werkte. Dat het wel die kant op ging laat ‘Het avontuur van een lezer’ zien, omdat het handelt over een man die op een warme dag naar zee gaat om daar rustig te lezen in Proust - al wordt dat niet speciaal onthuld. Hij is zo gegrepen door de lectuur dat hij zijn pauzes laat samenvallen met het einde van een hoofdstuk. Wanneer er bij hem in de buurt een vrouw gaat liggen met wie hij in contact komt gaat zijn bewustzijn op twee sporen lopen. Hij probeert zijn aandacht economisch te verdelen, zodat zijn lees- en andere lust beide aan hun trekken komen. Geleidelijk aan gaan die twee tegen elkaar inwerken omdat de vrouw zijn aandacht zeer op prijs stelt en uit is op exclusiviteit. Het verhaal van Nabokov, ‘De tovenaar’, staat vol bloemrijke zinnen, maar daar vraagt het onderwerp ook om: dit verhaal is een voorstudie voor Lolita, geschreven in oktober en november 1939, kort voor hij naar Amerika vertrok. Nabokov dacht aanvankelijk dat het typoscript verloren was gegaan, maar er bleek een tweede exemplaar van te bestaan. Het verhaal begint middenin zodat het even duurt voordat duidelijk wordt, of juist niet duidelijk wordt, hoe de verhouding tussen de dertig jaar oudere man en het meisje van ongeveer twintig in elkaar steekt. Het zijn vooral de verwachtingen van de man en het hooglied op haar prille schoonheid die het verhaal
een broeierige spanning verlenen. Het meisje staat daar geheel buiten en gaat vooral in zichzelf op. In dit nummer staat ook weer veel vertaalde poëzie: van Brodski, Heine, Poesjkin, Lermontov, Pasolini, Shakespeare en een lang, aangenaam lezend essay van Marko Fondse over Majakovski waarin hij speciaal aandacht heeft voor de ambivalentie in Majakovski's revolutionaire houding. Het is te hopen dat W. Jonker zijn vertaling van Poesjkins Jevgeni Onegin voortzet met de voortvarendheid waarmee hij nu vijfentwintig strofen van Boek I en II heeft vertaald.
CP