Het wij-gevoel op niveau
Columns en interviews van Emma Brunt
Een theemuts vol tragiek door Emma Brunt Uitgever: Sijthoff, 156 p., f17,50
Jaloers. Gesprekken over jaloezie door Emma Brunt Uitgever: De Arbeiderspers, 150 p., f28,50
Diny Schouten
Volgens columniste Cri Stellweg bestaat er zoiets als een lakmoesproef die blind kan uitwijzen of iets door een vrouw of door een man geschreven is: ‘Vrouwen schrijven over het algemeen minder gespierd.’ In een van de (vijfenveertig) nu gebundelde Haagse Postcolumns (uit 1984, 1985 en 1986) maakt Emma Brunt zich daar vrolijk over. Brunts hartgrondige afkeer van het soort ‘vrouwelijke schrijven’, dat gekenmerkt wordt door olijkheid, ‘leukig’ taalgebruik, verkleinwoordjes, tutteligheid en een houding van ‘let maar niet op mij, ik doe nu eenmaal stom’, doet verwachten dat zijzelf de prijs der aandoenlijke domheid niet wenst te betalen en manhaftig serieus genomen wil worden.
Emma Brunt
hans van den bogaard
Dat is maar gedeeltelijk zo. Dat selectie van Brunts wekelijkse column reikt, in de onderwerpen, verder dan die van haar vorige bundel, Je zal je zuster bedoelen. Daarin analyseerde Emma Brunt welke wollige, onzindelijke, obscurantistische of rigide denkwijzen ongemerkt bon ton waren geworden in het ‘eigentijds feminisme’. Het feminisme is in Een theemuts vol tragiek Brunts meest brandende kwestie gebleven, er is een afzonderlijke afdeling (‘Onder ons’) aan gewijd, maar haar fascinatie betreft ditmaal meer eigentijdse verschijnselen. Ze onderzoekt vermeend progressieve standpunten inzake criminaliteit, minderheden, euthanasie, kraakbeweging, ethische journalistiek, neofreudianisme en ‘open’ bejaardenwerk - het laatste stukje eindigend met de fraaie volzin: ‘De zachte sector is gelijk graniet.’
Brunt heeft een aangename, wat koele conversatietoon, is zelfverzekerd, gis en geestig in haar gespierde doch elegant geformuleerde commentaar op de dingen van de dag. Ze heeft bepaald niveau door haar sociologische belezenheid; de stukken waarin ze haar vak te berde kan brengen zijn wel de beste. Bijvoorbeeld in het stukje ‘Smet’, waarin ze de precaire vraag behandelt naar oorzaak en gevolg van achterstanden van minderheidsgroepen. Zwarten zeggen dat het is omdat ze zwart zijn, zegt Brunt, die vervolgens, om de schuldvraag niet alleen moreel te beschouwen, een studie van Thomas Sowell aanhaalt. Sowell vergelijkt de mate van succes waarmee zwarte én witte etnische groepen in Amerika zich hebben ontworsteld aan de druk van armoede, racisme en discriminatie. Sowells - en Brunts - conclusie: voor het maatschappelijk slagen van een groep werken vooroordelen en discriminatie hoogstens remmend maar niet fnuikend.
Zo'n stellingname is uitdagend genoeg, maar door toon en documentatie uitermate serieus. Andere provocaties zijn koketter, zoals die over toenemende stedelijke criminaliteit, die ‘best meevalt’ voor een slordig en verstrooid iemand wie het ‘teveel moeite is erop te letten of mijn handtas wel goed dicht zit’. In ‘Smartlappen’ maakt Emma Brunt zich woedend over een langharige maar kortzichtige voorzitter van de Rotterdamse junkiebond, die de misdadigheid van heroïnegebruikers geheel op de verantwoordelijkheid van een falend overheidsbeleid schuift. Ik voel geheel met haar mee, maar ze schrijft met een wat al te gespeelde geschockeerdheid over de wijkagent als haar beste vriend (‘Als iemand me vijftien jaar geleden had voorspeld dat ik nog eens zou uitzien naar méér politie in de stad zou ik hem uitgelachen hebben, maar de tijden zijn veranderd’) en bederft het stukje door met mevroi-achtige behaagzucht op de imaginaire vraag van vrienden en kennissen (‘Worden we soms te rechts?’) geruststellend te antwoorden: ‘Ik geloof het niet. We worden wel oud maar dat is niet hetzelfde als regenstesk.’
Blokkers gevreesde ‘Ben-ik-wel-links-genoeg?’-syndroom komt al ter sprake in het inleidend klein essay dat terugblikt op de veranderde tijdgeest. ‘Wat blijft erover van de bewering dat Nederland anno 1984 zoveel rechtser is dan vijftien jaar geleden?’ is Brunts vraag. Haar antwoord, dat links in de jaren zestig misschien helemaal niet zo links was, en dat Nederland niet rechtser maar armer is geworden, is maar half bevredigend. Brunt erkent dat ze zich altijd verkeken heeft op een wijgevoel, dat aannam dat al wat er in hippiekralen, gebleekte spijkerbroeken, India-bloesjes en minirokken gestoken was ‘links’ was (‘Ze hadden lang haar net als wij, en ze zagen er uit net als wij, en daarom namen we maar aan dat ze ook ongeveer zo dachten als wij’). Maar de begrippen ‘links’ en ‘rechts’ blijven in haar visie onaantastbaar. ‘Links’ staat voor vrijheid, verantwoordelijkheid, verdraagzaamheid en sociale gerechtigheid, dus ‘rechts’ en ‘regentesk’ blijven staan voor alles wat vies, voos en vol vuige intenties is.