Dubbelzinnige feestelijkheden
De gedroomde figuur door Leonard Nolens Uitgever: Querido, 64 p., f25,-
Rob Schouten
Het gedicht ‘Het blijvend vertrek’ uit de jongste bundel van de Vlaamse dichter Leonard Nolens De gedroomde figuur eindigt met de regels:
‘En hier, waar je de Tao leest met je verkeerde ogen
Uit het westen, en de Thora die jou niet kan baren,
En waar je zoekt naar een muziek die zoals Bach
De hartklop van je hersenfuncties kan verklaren, hier
Kun je niet weg, moet je het wit ondervragen, het blad
Verhoren, elke dag beginnen met het einde van je droom
Hier is je huis en het gaan. Hier is je blijvend vertrek.’
Daar wordt in alle weidsheid de grens van het menselijk denken en bevattingsvermogen uitgedrukt, plus het besef er niet over te kunnen ontsnappen, plus de onontkoombare plicht steeds weer met het raadsel te beginnen, op papier. De twee eerste observaties kunnen gerust tot algemeen-menselijke inzichten gerekend worden, de derde, dat het wit ondervraagd dient te worden, is het domein van de dichter, c.q. Nolens die deze extramenselijke bezigheid met grote consequentie tot het credo van zijn dichterschap heeft verklaard. De aard van zijn tot nog toe verschenen werk laat geen twijfel bestaan over de oprechtheid en doorleefdheid van zijn missie. De gedroomde figuur is zijn achtste bundel en ook in de zeven voorafgaande stonden zowel het levensraadsel als de dwang er steeds opnieuw een houding tegenover te vinden in de poëzie centraal.
Gelukkig heeft Nolens in de behandeling van dit, bij te grote bezetenheid makkelijk tot verstarring en uitzichtloosheid leidende, thema wel een ontwikkeling doorgemaakt. Ik neig ertoe de bundel Hommage uit 1981 als een sluitpost te ervaren. Hommage is nog een zeer sombere bundel, waarin alle nadruk komt te liggen op het mislukken van de poging. In het Proloog-gedicht noteerde Nolens, niet eens wanhopig, eerder hopeloos: ‘Ik heb niets meer. Ik ben niets meer. / Mijn boek is bij voorbaat kapot. En ik die werkelijkheid wou maken. // Ik wil eindelijk wakker worden uit jullie omgangsvormen van mij. / Ik wil eindelijk genezen van mijn antieke geschiedenis in jullie. // Maar mijn bestaan is in beslag genomen. / Mijn tong wordt oud. Ik ben onderweg. / Er is niets om dichterbij te komen.’ Om deze ondraaglijke gedachte uit te dragen lamenteert Nolens in breed uitstromende verzen lang voort. Het enige waaraan hij fundamenteel niet wil twijfelen is de waarde van de taal. Hij spreekt dat uit door een cyclus ‘Hommage aan het woord’ op te nemen, en behalve dit uitgesproken eerbetoon is de hele bundel Hommage als een noodkreet op te vatten van iemand die om zijn leven te vervullen er slechts over kan schrijven en nog eens schrijven. Het bij Nolens naar binnen
De gedroomde figuur van Leonard Nolens
geslagen gevoel van menselijk tekort komt zo weliswaar alsnog naar buiten, maar het kost de minder morose lezer wel grote moeite om almaar geboeid te blijven door zijn eindeloze, uitzichtloze klaagliederen.
In de bundel Vertigo uit 1983 gaat dat aanvankelijk nog een beetje door. Verzen van zelfhaat, afkeer van de wereld, besef van naamloosheid, vullen daar de eerste afdeling ‘Exil’, maar naar het einde toe wordt het lichter, gastvrijer. Het lyrische ik lijkt zich neer te leggen bij de doelloosheid van zowel het bestaan als zijn reflectie daarop, en stookt uit zijn gebrek aan hoop soms een iets zachtaardiger melancholie, of vaker, een aan het kosmische grenzende overmoed en narcisme, die, gegeven de voorgaande gedichten, niet anders kan zijn dan het averechtse dus verwante uitvloeisel van een bestaan zonder perspectief: ‘Ik ben de voeder. / Ik ben de hoeder. / Ik ben de moeder.’ of (gegroet Marsman!): ‘Ik leg heuvels in de lucht, en ik haal dalen / Uit de adem die me draagt.’
In de bij vlagen imposante retoriek van Nolens valt vooral de permanente aanwezigheid van de dichter zelf op, zijn vervoegingen van het eigen levensgevoel, minder de filosofische reikwijdte en al helemaal niet enige plastiek of subtiel woordgebruik. Zijn schaamteloos beleden egocentrisme (en soms solipsisme) treft geestverwanten ongetwijfeld, maar moet liefhebbers van geserreerder, bescheidener, suggestiever boodschap en verpakking wel afschrikken. Hoe men echter ook tegenover zijn werk mag staan, zeker is wel dat Nolens binnen de Vlaamse poëzie een eigen geluid voortbrengt. Noch de pure, op Nederlanders vaak betekenisloos overkomende, taalvreugde, die de Vijftigers in Vlaanderen hebben nagelaten, noch de menselijker en ironischer produkten van neo-romantiek en neo-realisme, ook nogal prominent in de huidige Vlaamse poëzie, kom je in zijn werk tegen. Het is wel zeker dat Nolens om zijn ernstige thematiek de aandacht in Nederland heeft getrokken, tegenwoordig regelmatig in De Revisor publiceert en zijn bundel De gedroomde figuur bij een Nederlandse uitgever heeft weten onder te brengen, om zodoende aan het nogal onvruchtbare poëzieklimaat in eigen land te ontvluchten. Om de on-Vlaamse inhoud van zijn werk aan te kondigen begint hij de eerste afdeling ‘Het blijvend vertrek’ dan ook met een gedicht ‘Plaats en datum’: ‘Ik ben in België geboren, ik ben Belg. / Maar België is nooit geboren in mij // Ik ben in Vlaanderen geboren voor altijd, / Maar niet in Vlaanderen stond mijn oudste wieg.’ Omdat dit afrekenen met zijn topografische afkomst verder in de bundel nauwelijks ter sprake komt, tenzij in de vorm van algemeen-existentiële ontheemdheid, ben ik geneigd dit eerste gedicht als een soort invitatie aan de Nederlandse lezer te beschouwen, en ook als verloochening: geloof me, ik ben minder Vlaams dan jullie vrezen.
In sommige rudimenten is Nolens' poëzie evenwel onmiskenbaar Vlaams. In de dikke woorden, die ik voor de gelegenheid uit diverse gedichten pluk: ‘vervelingsworm’, ‘dampgeweld’, ‘bloedklok’, ‘kwallewang,’ ‘slijmschilderijen’, ‘pauwegewauwel’. Of in goedkope contradicties: springdood-morslevend. Opvallend is ook een bepaalde constructie die sec aan het werk van Reve doet denken, maar zonder diens ironie wordt aangewend: ‘In de duwende trekkende dagen hun rivier’, ‘In de lucht haar lege geschiedenis’, ‘In de stille straten het getik van de rivier zijn klok’, ‘Van de Middellandse Zee haar melodie’, ‘Met het mierenvolk zijn realistisch samenraapsel’. Dat zijn rare, gelukkig nogal verspreide tics in Nolens' taalgebruik; het loont de moeite om er doorheen te bijten want in essentie is De gedroomde figuur een mooie bundel, zijn beste tot nu toe.