Doorgaans omringd door vijanden
Brieven van Indira Gandhi
Indira Gandhi. Letters to a friend Selected from correspondence with Dorothy Norman Uitgever: Weidenfeld & Nicolson, 179 p., f59,25
Louise Fresco
Niemand weet wat er gebeurd zou zijn als Indira Gandhi in 1963 inderdaad haar voornemen had uitgevoerd om India te verlaten. In oktober van dat jaar schrijft ze: ‘Ik ben heus niet op de vlucht voor iets of iemand. Ik kan me er op beroepen mijn plicht jegens mijn land voldaan te hebben... Maar nu wil ik een ander leven.’ Ze heeft zelfs al een huis in Londen op het oog, waar ze zich rustig wil terugtrekken, dicht bij de kostschool van haar zoons. Steeds sterker wordt haar verlangen om alles op te geven (‘Ik zou ontzettend graag volledig willen breken met de politiek, in India of elders’ - januari 1964). Maar in mei van dat jaar overlijdt Nehroe, haar vader en eerste minister-president van India. Haar gevoelens, een paar dagen voor zijn dood, laten aan duidelijkheid niets te wensen over: ‘De wens om uit India weg te zijn, en de jaloezie en de afgunst waarmee ik omringd ben, zijn overweldigend.’ Er is geen weg terug. Na enige aarzeling accepteert Indira Gandhi een ministerspost, en minder dan twee jaar later is ze India's nieuwe premier.
Bijna vijfendertig jaar, van 1950 tot haar dood in 1984, heeft Indira Gandhi gecorrespondeerd met Dorothy Norman, een Amerikaanse schrijfster die zij tijdens haar eerste bezoek aan de Verenigde Staten ontmoette. Norman was destijds enigszins bekend als actief supporter van India's onafhankelijkheid. Ze was geïnteresseerd in de Indiase cultuur en had de juiste hooggeplaatste kennissen. Hun vriendschap, als dat woord al van toepassing is, was zeker in het begin nogal eenzijdig. Dorothy Norman stuurde boeken en platen naar Indira Gandhi en hielp haar aan de juiste contacten, als er bijvoorbeeld geld nodig was voor een of ander welfare project. Hun correspondentie, dat wil zeggen, voornamelijk de brieven van Indira Gandhi met af en toe een fragment van een antwoord van Norman, is nu door de laatste gebundeld en hier en daar van commentaar voorzien. Het is een boeiend boek geworden. Niet dat alle brieven zelf nu zo bijzonder zijn. Integendeel, verreweg het grootste deel betreft korte, vaak haastig gedicteerde briefjes, die vooral gaan over het verzetten van afspraken of het bedanken voor boeken die Norman zond. Toch komt juist uit die briefjes een onbekende Indira Gandhi naar voren. Een vrouw die houdt van kunst en klassieke muziek, architectuur en films. Ze is enthousiast betrokken bij het organiseren van Indiase tentoonstellingen in New York en Londen. Ze verheugt zich al maanden van te voren op The New York Philharmonic. Ze prijst Mitterrand om zijn literaire belangstelling en is lovend over Dylan Thomas' Under Milkwood. Maar ook is ze moe en vaak gedeprimeerd. Haar gezondheid laat veel te wensen over. Het klimaat is uitputtend, de warmte in Delhi niet om uit te houden. Dorothy Norman is dan de reddende engel die beha's zendt die (blijkbaar) in India niet te koop waren. Het leven van Indira Gandhi bestaat die jaren uit eindeloze reizen, toespraken en telkens maar weer mensen om zich heen.
‘Privacy, helaas, is onvindbaar, zelfs in het meest afgelegen oord van dit subcontinent.’
Slechts af en toe komen Indira Gandhi's persoonlijke gevoelens naar voren, en het is opvallend hoe op dat moment ook de stijl van haar brieven verandert. Ze is bepaald geen groot stiliste en veel van haar zinnen zijn onaf en haastig. Maar op een paar plaatsen maken de oppervlakkige en soms zelfs clichématige formuleringen (‘a hasty scrawl’ zoals ze zelf herhaaldelijk zegt) plaats voor woorden met een zeldzame diepgang. In een voetnoot bij een brief kort na de dood van haar echtgenoot, Feroze, herinnert ze zich, hoe hij haar op de trappen van de Sacré Coeur om haar hand had gevraagd. Haar verhouding met Feroze was verre van gemakkelijk geweest. Ze waren zelfs enige tijd politieke tegenstanders en Indira Gandhi heeft hem er herhaaldelijk van beschuldigd dat hij tegen haar intrigeerde, toen zij voorzitter van de Congress Party werd. Na zijn dood, en na jaren van vervreemding schrijft ze: ‘Het was aan het einde van de zomer, over Parijs lag een zacht zonlicht, en de stad leek werkelijk jong en vrolijk, niet alleen omdat we zelf jong waren en verliefd, maar omdat de stad overliep van jonge mensen in vakantiestemming. 1937 was een van die jaren waarin het naderen van de oorlog nog versluierd was... Tot nu toe had ik iemand bij wie ik mijn gedachten kwijt kon - zelfs al was er weinig aandacht en medeleven - en nu ik dat kwijt ben, moet ik me naar buiten richten.’
Indira Gandhi
De briefwisseling is zo fascinerend door de evidente tegenstelling tussen de publieke figuur van Indira Gandhi en de aarzelende, slecht formulerende en soms kinderlijk enthousiaste persoon die uit haar brieven naar voren komt. Ze ijvert voor de oprichting van een kindermuseum, voor werkplaatsen voor gehandicapten. Over de geforceerde sterilisatiecampagnes die onder haar bewind op het Indiase platteland werden uitgevoerd, wordt geen woord gezegd. Ze ontvangt Ivan Illich en moedigt hem aan om in samenwerking met het Indiase ministerie van Onderwijs zijn ideeën in praktijk te brengen, minder dan een jaar voordat ze zelf de democratische rechten opschortte. Maar misschien zijn dit in haar ogen geen tegenstellingen, alleen verschillende kanten van haar veelzijdige persoonlijkheid. ‘Hebben de meeste mensen niet alleen een opgesplitste persoonlijkheid, maar zelfs verschillende persoonlijkheden? Ik heb het gevoel dat dat bij mij zo is, en ik heb geleerd om de aparte persoonlijkheden op redelijk goede voet met elkaar te laten omgaan. Maar ik weet niet hoe ik ze aan de buitenwereld moet laten zien. Verschillende mensen zien verschillende kanten van mij!’ (september 1959).
In politiek opzicht zijn de brieven van Indira Gandhi weinig opzienbarend. Ik vermoed dat dit vooral komt doordat ze niet van Dorothy Norman verwachtte dat deze op de hoogte was van de ingewikkelde binnenlandse intriges in India. In latere jaren maakt ze wel steeds meer toespelingen op de problemen binnen de Congress Party, of op de conflicten met de communisten in Kerala. Maar niets over de oorlog tussen India en Pakistan en de talloze andere verregaande politieke beslissingen die ze nam. De politieke moorden en ontvoeringen, de voortdurende onrust tussen hindoes en moslims die die jaren kenmerken, komen slechts zeer zijdelings aan de orde. Haar opmerking over haar zoon Rajiv is achteraf gezien onthullend: ‘Ik kan alleen hopen en bidden dat hij de kracht zal hebben om het leven aan te kunnen en in al zijn aspecten te accepteren.’ Hoe weinig kon ze toen vermoeden dat hij haar na haar eigen gewelddadige dood zou opvolgen. Niet Rajiv, maar Sanjay was immers voorbestemd haar erfgenaam te worden.