Tijdschrift
Men zou niet onmiddellijk verwachten dat Voltaire, die geassocieerd wordt met vrijheid van drukpers, tolerantie als levenshouding en vooral met rationaliteit, zich een bewonderaar betoonde van Catharina de Grote van Rusland en in het bijzonder van haar expansieve veroveringspolitiek. Dat zij met elkaar bevriend waren was natuurlijk wel bekend, maar werd gewoonlijk aan persoonlijke sympathie toegeschreven. Voltaire liet haar zijn bibliotheek na (evenals trouwens Diderot). De tsarina stond op goede voet met de Verlichtingsfilosofen. In een interessant artikel in De Gids, juni 1986, legt J.R. Evenhuis uit dat het niet zozeer een kwestie was van een oogje dichtknijpen voor de minder beschaafde acties van deze ongetwijfeld fijnzinnige en geletterde dame, maar dat het toejuichen van deze ongebreidelde annexatiedrift logisch voortvloeit uit het Verlichtingsdenken. Met behulp van citaten van Edward Gibbon (Decline and Fall of the Roman Empire) laat hij zien dat het beschavingspeil van een natie afgemeten werd aan de vorderingen van dat land in de techniek van het oorlogvoeren. Landen die nog niet zo hoog waren gestegen als de Europese, waren op de goede weg als ze zich ontwikkelden op militair terrein, want dan zou de rest van de beschaving ook volgen. Vandaar Voltaires bewondering en standvastige steun voor Catharina. Toen de Russische legers Polen binnentrokken en de Franse regering zich hierover ontstemd betoonde, liet Voltaire weten dat er niets aan de hand was omdat de Russen daar de tolerantie zouden brengen! Dat tolerantie manu militari opgelegd zou kunnen worden is een idee dat er bij ons op geen enkele manier meer in wil, schrijft Evenhuis, waarna hij in een naar mijn idee wat al te makkelijke sprong een vergelijking trekt tussen de misstap der Verlichtingsfilosofen in de achttiende eeuw en de roep om eenzijdige ontwapening van de vredesbeweging anno nu. Beide misvattingen komen voort uit een ten onrechte
geïdealiseerd Ruslandbeeld. Een tot nadenken stemmend artikel in ieder geval met een grote informatiedichtheid op een klein aantal pagina's. Dat kan niet gezegd worden van A.L. Sötemanns verhandeling over ‘De zogenaamde crisis van de roman’. De strekking van zijn betoog is dat de roman niet dood is, want elke schrijver moet in alle tijden een balans zien te vinden tussen voortbouwen op het reeds bestaande (hij moet rekening houden met de conventies op literatuurgebied van zijn tijd) en tegelijk origineel genoeg zijn om iets nieuws het licht te doen zien. Ook ten tijde van Flaubert riep men al dat er na Victor Hugo niets meer voorstelbaar was. Toch zijn schrijvers er altijd in geslaagd nieuwe wegen te vinden. Het is een zorgvuldig en zeer gedegen artikel, maar te lang voor het dragende idee.
BR