Tijdschrift
Waar blijft de Nederlandse Eco, Tuchman of Le Roy Ladurie is de vraag die Hans Wansink zichzelf en een aantal (literair-)historici stelt in de Haagse Post van twee weken terug. Na Huizinga's Herfsttij der middeleeuwen is er althans in Nederland niet meer zo'n overkoepelend werk over de middeleeuwen geschreven. Frits van Oostrom maakt in de Haagse Post gewag van zijn haat-liefdegevoel ten aanzien van dit meest invloedrijke alfa-boek dat ooit door een Nederlander is geschreven en legt dat gevoel uit in de tekst van een omgewekte lezing, die in Literatuur 1986/4 is opgenomen. Huizinga geeft een beeld van de hofcultuur in de veertiende eeuw in West-Europa gebaseerd op hofkronieken en andere zakelijke teksten, maar vooral ook op de literatuur uit die periode. Het boek zelf vertoont ook trekken van een roman en wat de stijl betreft heeft het overeenkomsten met het proza van Van Deyssel. De historici waren niet zo gelukkig met deze aanpak, zegt Van Oostrom. De waardering voor Huizinga's werk kwam van letterkundige zijde, namelijk van P.N. van Eyck en Menno ter Braak. De historische school van Bloch en Febvre maakt pas ruimte voor de nieuwe geschiedschrijving die Huizinga begon en waar Le Roy Ladurie ook een exponent van is, legt hij uit. Van Oostroms haat-liefdeverhouding met Herfsttij der middeleeuwen bestaat enerzijds uit de bewondering die hij heeft voor Huizinga's benadering die een nu nog steeds zeer leesbaar boek heeft opgeleverd en anderzijds uit de kritiek die hij heeft op de al te vergaande generalisaties die Huizinga maakt. Dé middeleeuwen als uniforme cultuurkolos hebben niet bestaan en dé laatmiddeleeuwse cultuur ofwel het herfsttij van de middeleeuwen opvatten als een alomtegenwoordige tijdgeest is nu ook discutabel, stelt Van Oostrom. Hij geeft vervolgens zijn visie op de hofcultuur rond 1400 en naar het lijkt zou hij wel eens de
Nederlandse Le Roy Ladurie kunnen worden met het boek dat hij in een voetnoot aankondigt over deze periode. Een foto van een getroubleerde jonge Nijhoff begeleidt het artikel van Wiljan van den Akker en Gilles Dorleijn over de eerste tijdschriftpublikaties van diens gedichten. De gangbare gewoonte in de literatuurgeschiedenis om in te delen en te periodiseren naar tijdschrift wordt door het onderzoek van Van den Akker en Dorleijn enigszins genuanceerd. Nijhoff die bekendstaat als een echte dichter van De Beweging blijkt zijn verzen eerst aan het toonaangevende tijdschrift De Gids te hebben aangeboden. Zijn inzending werd geweigerd, waarna hij zich tot Verweys De Beweging wendde. Toen een tweetal gedichten ook daar niet geplaatst werd, raakte hij om louter praktische redenen verzeild tussen de modernistische jongeren van Het Getij. Leuk is dat, om zo vaststaande literair-historische rubriceringen op losse schroeven gezet te zien.
EVA COSSEE