Richtingsprincipe
Er treden zes personages op, drie mannen en drie vrouwen. Hun levensloop wordt gevolgd vanaf een zekere dag in hun jeugd tot in een tijd dat zij oud zijn geworden en een van hen, Rhoda, haar leven inmiddels door zelfmoord heeft beëindigd. Er is een zevende personage, Percival, die alleen van buitenaf, door de ogen van de anderen, wordt gezien. Het is aannemelijk dat in Percival de gestalte oprijst van de jong gestorven broer van Virginia Woolf, Thoby Stephen. De laatste episode heeft een toegevoegde regel: ‘De golven braken op het strand,’ een regel waarin dit ‘breken’ centraal staat terwijl het beeld zelf de gedachte aan een werkelijk ‘breken’ weer wegneemt. Het water vloeit terug, wordt weer een met de voortgaande beweging van de golfslag. Naar mijn gevoel is met die laatste regel de afwezigheid van een richtings-principe in de hier beschreven levens opgelost. Uit het dagboek van de schrijfster zou men kunnen opmaken dat die coda werd toegevoegd als een gedachte achteraf.
In de episoden zelf blijven details van plaats en tijd vaag en wordt alles gefilterd door de waarneming van de zes personages. Bernard, Neville, Louis, Susan, Jinny en Rhoda spreken om beurten, in aanhalingstekens als betrof het dialogen, maar ze richten hun woorden niet tot elkaar. Het zijn alleenspraken, die ononderbroken een stroom van indrukken en gevoelens weergeven waarin zowel de complexe volledigheid als tegelijkertijd, de overweldigende futiliteit van het leven tot uitdrukking komt. Het is duidelijk dat de zes elkaar kennen, contact hebben met elkaar. Opmerkingen van Jinny over zichzelf worden later door Neville overgenomen als opmerkingen over Jinny's karakter. Een beeld dat Susan voor zichzelf gebruikt, kan later ineens door Bernard worden begrepen. Zo is er in het onoplosbaar isolement van deze alleenspraken, die bijna uitsluitend tot zichzelf zijn gericht, toch ook weer een suggestie van die open en ongehinderde aandacht die mensen voor elkaar kunnen hebben als zij waarden en omstandigheden met elkaar kunnen delen. Aan het eind wordt door Bernard, die zijn leven lang schrijver heeft willen zijn en ‘verhalen’ heeft willen vertellen, een samenvatting gegeven. En dan verdwijnt het patroon.
De zes stemmen zijn niet stilistisch gedifferentieerd. Wat de personages van elkaar onderscheidt zijn de verschillende beelden die zij ieder naar zich toehalen. Kwastjes en sjaaltjes, wijde jurken, allerlei dingen die wapperen in de wind, karakteriseren de luchtig over de oppervlakte van het leven dansende Jinny. Susan, aards en onverzettelijk, wringt in haar zakdoek harde knopen en wacht op iets dat het hard verknoopte in haarzelf zal losmaken. Neville, de klassiek georiënteerde homoseksueel die zich gedoemd voelt ‘altijd afkeer te wekken in de mensen van wie ik houd’, wil het leven tot orde reduceren. Over de woorden van Louis ‘ligt een dikke laag pakijs’. Onvermijdelijk ziet de lezer nu en dan de gezichten van bekende Bloomsbury-figuren opdoemen: Vila Sackville-West, Lytton Strachey, John Maynard Keynes. Dit blijven flitsen. Ook is in elk van de zes karakters wel iets te herkennen van Virginia Woolf zelf, misschien het meest in de suïcidale Rhoda, omspoeld door beelden van nevel en water, en in de schrijver Bernard, die zijn eigen identiteit niet scherp omlijnt omdat die steeds verschoven raakt in een symbiose met de identiteiten van anderen.