Blijmoedig in voor- en tegenspoed
Het brokkelige leven in Lake Wobegon
Lake Wobegon Days door Garrison Keillor Uitgever: Faber & Faber, 216 p. Importeur: Nilsson & Lamm, f17,20
Henk Romijn Meijer
Nu eens geen dreiging van de grote stad, Chigaco of New York: de mensen van Garrison Keillors Lake Wobegon Days weten ternauwernood van het bestaan van die steden. Dit is het Amerika van het platte land, Minnesota, het Midden-Westen, kleinsteeds en traag en opgeluisterd met niet meer dan één bezienswaardigheid, de enorme coöperatieve graansilo. Garrison Keillor heeft zijn stadje Lake Wobegon geschapen naar het beeld van veel dergelijke stadjes. Het herbergt een gemeenschap die van Noorse en Duitse immigranten afstamt, neringdoenden zoals de kruidenier, de garagehouder, de kroegbaas en boeren voor wie de ondergang van de wereld begon bij Roosevelts New Deal. De Wobegonians spreken even langzaam als ze leven en herkennen op slag in alles wat van de buitenwereld tot ze doordringt een bedreiging van de wortels van hun veilige bestaan. Louie brengt het in zijn vijfenveertig jaren bij de First Ingqvist State Bank tot assistent-kassier en ontvangt in zijn hokje de zorgvuldig verpakte spaarcentjes van de boerinnen die voor de gelegenheid hun beste kleren aantrekken, en de ongetrouwde Noorse boeren vatten spugend en krabbend de minste ademtocht van verandering samen in één afdoende woord: belachelijk.
Lake Wobegon Days is een bijzonder vermakelijk, soms roerend en soms triest boek, geschreven in een zeer zorgvuldige beeldende taal waarin de taal van alle dag is gestileerd. Keillor troont zijn uitverkorenen uit de 942 inwoners van het stadje mee van seizoen tot seizoen: van de onverdraaglijk hete zomer waarin vader Emils hooikoorts komt opzetten en de Lundbergs 's nachts uit slaapwandelen gaan, naar de herfst van ijzel en sneeuw en eendenjacht en zo verder naar de winter van de ‘absolute stilte’, de Perry Como-Kerstshow op de tv en het duizendvoudige brandgevaar waaraan de kerstboom het huisgezin blootstelt. Tenslotte dient zelfs in Minnesota de lente zich weer aan, met zijn eerste warme dag, tulpen en seringen die tekens van nieuw leven vertonen, zodat ‘een mens zeker weet dat dit niet de maan is, maar de Aarde, een planeet genoemd naar zijn fijn gemalen gesteente dat een organische stof bevat die, onder invloed van zonlicht en vocht, planteleven voortbrengt dat hogeré levensvormen als katholieken en protestanten in stand kan houden.’
In hoeverre heeft de uitgestrektheid van het Amerikaanse platteland een verruimende invloed op de geest? Lake Wobegon Days geeft een indirect antwoord op de vraag. Keillor beschrijft een leven waarin geen CDA aan de lucht is, het reilen en zeilen van een stadje waar je ‘het grootste deel van de dag midden op de Hoofdstraat kunt blijven staan zonder dat iemand last van je heeft’ en waar het enige stoplicht vrijwel altijd op groen staat. In een lutherse kerk en een katholieke (‘Our Lady of Perpetual Responsibility’) worden de zielen zorgvuldig gescheiden gehouden. Afstammelingen van de Noren zijn luthers en hebben namen als Bunsen, Ingqvist, Tingvold, en wie van Duitse komaf is, is katholiek en heet dan ook Krebsbach of Kroeger of Magendanz. De immigranten van toen hebben in naam van de godsdienstvrijheid de vooroordelen van de oude wereld in hun groeperingen veilig weten te stellen: de gelovigen haten elkaar nog steeds met een gloeiende haat en ouders zien erop toe dat hun kinderen die haat overdragen op hun kindskinderen enzovoort. De kinderen zijn in het schelden bedreven. (‘Katholieken stinken.’ ‘Jij stinkt zo erg dat je denkt dat iedereen stinkt. Jij stinkt zo erg dat de bloemen van jou gaan stinken.’ etc.)
Garrison Keillor
Al is het stadje van Keillor bedacht, de bedenker vertelt zijn verhaal gewoon als Garrison Keillor. Zo is hij zijn eigen vertelinstantie, als het ware. De Keillors waren protestanten, dat wil zeggen ze behoorden tot een piepkleine sekte die zich de Sanctified Brethern noemden (geen dominee, geen piano, geen harmonium, in stilte wachten tot de geest vaardig over je wordt) en die verre en nabije geestverwanten hartgrondig verketterden. In dat milieu ging de jonge Garrison al vroeg onder een doodzonde gebukt: zijn voorkeur ging uit naar de pracht en praal van de katholieken. ‘Fijn als gemalen poppestront’, zeiden we vroeger van lichtende voorbeelden als deze Sanctified Brethern die ver van de verdorven wereld hun verfijnde scholastiek gaande hielden: ‘als Gelovige A omgaat met Gelovige B die op een of andere manier omgang heeft met C die een Valse Leer aanhangt, moet D dan breken met A, al is A geen aanhanger van de Leer, om de smet te vermijden?’ (Het juiste antwoord is: Ja.)