[De ziel van de spion - vervolg]
de’ een net van Tsjechische spionnen, en nu Pym klaarblijkelijk aan het overlopen is, loopt zijn net gevaar. Maar de ‘firma’ voelt er niets voor om de agenten te alarmeren, want dat zal zonder twijfel voor de grote bondgenoot de CIA een teken zijn dat de Britten er weer een deugniet bij hebben, een zoveelste Philby-affaire.
Ik kan me voorstellen dat Le Carré heeft genoten toen hij zijn plot bedacht, dat hij misschien wel een week handenwrijvend over de klippen van Cornwall heeft rondgelopen. Want hij heeft op een bijna geniale manier dat fantastische verhaal over zijn vader verweven met een actueel spionagethema, en dat met al zijn vakmanschap - hij is bijna de uitvinder van de Britse spionagediensten op papier - aangekleed. Een volmaakte spion zit dan ook vol met schitterende brokstukken. De jeugd van de jonge Pym (in een Engeland bevolkt met prachtige types), hoe hij geheel onder invloed van zijn vader raakt - die alle bedriegerijen voor zijn kinderen doet, en die zijn zoon leert ook nooit de volle waarheid te zeggen en iedereen te vriend te houden, een perfecte voorbereiding op het spion-zijn. De CIA is weer een mooi hoofdstuk apart en de manier waarop daar de man die Pym moet ontmaskeren, Grant Lederer, wordt kaltgestellt is een stukje hogeschoolwerk. Uit alle verhoren en naspeuringen van Jack Brotherhood komt Pym niet alleen naar voren als een wonderlijk effectieve spion, maar ook als een complexe persoonlijkheid. Dat hij spion is geworden is aan meer te danken dan alleen aan de verhouding met zijn vader; Le Carré geeft ook aan dat het verraad veel genoegdoening heeft, en dat de geheimzinnigheid ook gevoelens van macht meebrengt. Axel, Pyms tegenspeler achter het IJzeren Gordijn, door Pym in zijn jeugd verraden en later zijn partner in de dubbelspionage, zegt het aardig: ‘Magnus, jij hebt mij in het verleden verraden, maar wat belangrijker is, jij hebt jezelf verraden. Zelfs als je de waarheid spreekt, dan lieg je... Bij uitzondering heeft de natuur een volmaakte combinatie geproduceerd. Jij bent een volmaakte spion.’
Het boek is prachtig geschreven in een langzame, vloeiende stijl, met verrassende beelden en, bij sommige personen, want Le Carré kan goed luisteren, prachtige dialogen. Maar (want na zoveel lof is er altijd een maar) een spannende spionagethriller is het niet. Dat komt pas na de helft van de 520 pagina's die de Nederlandse uitgave dik is.
Voor die tijd bouwt Le Carré, aarzelend als Hamlet, aan zijn twee-sporenbeleid, en daarbij doet hij een behoorlijk beroep op de oplettendheid, en soms op het geduld van zijn lezer. Die lezer, die nu allang door heeft dat het geen gewone spionageroman is, krijgt uiteindelijk naast een mooi plot, dat overal netjes in elkaar past, ook een tijdsbeeld van de spionage van de Philby-tijd (zoals Le Carré de avonturen van Pym in Amerika, het Mekka van de te achterhalen geheimen, beschrijft doet watertanden), een perfect portret van de Engelse ambtenaren, die de ondermijning van hun eigen dienst ervaren als een ondermijning van Engeland, en een scherp oordeel over de huidige regeringspolitiek van dat land. In 1978 zei Le Carré al tegen VN: ‘De geheime dienst reflecteert de politiek van een land.’ De verantwoordelijkheid voor de voosheid die uit de intrige van Een volmaakte spion naar voren komt, legt hij dan ook maar direct neer waar hij vindt dat die hoort.
Le Carré heeft nu elf boeken op zijn naam. Drie keer heeft hij in een titel het woord spion gebruikt. In 1963, in zijn sterkste thriller: The Spy Who Came in From the Cold. Daarna in Tinker Tailor Soldier Spy, toen hij na de grote flop zijn come-back moest maken. En nu A Perfect Spy, waarin hij met groot gezag, maar ook met een omweg, de ziel van de spion blootlegt. Het zal niet meevallen om terug te komen.
■