De witte en de zwarte legende van Spanje
Een land voor recalcitrante romantici
The Bible in Spain door George Borrow Uitgever: Century, 510 p. Importeur: Van Ditmar, f39,35
Two Middle-aged Ladies in Andalusia door Penelope Chetwode Uitgever: Century, 153 p. Importeur: Van Ditmar, f29,80
Voices of the Old Sea door Norman Lewis Uitgever: Penguin, 202 p., f19,20
Chris van der Heijden
Volgens het laatste jaarboek van El País gingen er vorig jaar iets meer dan 1,4 miljoen Nederlanders naar Spanje. Jammer genoeg geeft de statistiek waarin dit vermeld wordt geen inzicht in de bestemming en sociale achtergrond van de bezoekers maar ik durf er een wedje op te slaan dat vijfennegentig procent van deze Nederlandse toeristen de kust bezoekt en niet tot de lezende minderheid van de bevolking behoort. Intellectuelen - en alles wat daar voor doorgaat - gaan niet naar Spanje. Zij bezoeken Italië, Frankrijk, Zwitserland, Engeland en trekken nog eerder langs de Rijn of de Donau dan over de Pyreneeën. Spanje is bij hen onbekend. Dat is evenzeer het geval bij die honderdduizenden die het op hun vakantie wél bezoeken: de kust heeft weinig met ‘Spanje’ te maken; die internationale humdrum van hotels, ijstenten en disco's kan overal waar het mooi weer is op elkaar geplakt zijn. Daarvoor hoef je niet naar Spanje! Maar hoe komt dit? Hoe is het mogelijk dat dit schitterende land (en iedereen die het kent zal het met die reisgidsenkwalificatie eens zijn) eigenlijk altijd buiten de culturele route heeft gelegen en daar tot op heden is blijven liggen?
In mijn geval zou de verklaring daarvoor op de lagere school gezocht kunnen worden. Ik was een jaar of tien, denk ik, toen ik voor het eerst iets hoorde over de Tachtigjarige Oorlog. De onderwijzer was een amateurtoneelspeler en hield van aanschouwelijk onderwijs. Die keer speelde hij de binnenkomst van Alva. Hij ging op de leuning van zijn stoel zitten zodat wij hem en profile zagen. Hij stak zijn kin naar voren, sloot half zijn ogen en trok kuiltjes in zijn wangen. Losjes legde hij zijn handen op de teugels van een imaginair paard en reed Holland binnen. Hij vloekte, eerst onverstaanbaar, daarna steeds luider. ‘Ketters. Caramba. Ketters. Ik zal jullie vierendelen, voor de bloedraad slepen, de kop afhouwen. Ketters. Caramba.’ Hij stond op, vertelde iets en begon aan een nieuwe rol. Nu was Alva rechter voor de bloedraad. Met luide stem gaf hij het bevel tot executie, keek zonder mededogen hoe zijn slachtoffer vermoord werd en mompelde ‘goed zo’ toen het blijkbaar gebeurd was. Hij draaide zich om, keek met wrede blik de klas in en schudde het bloed van zijn handen. Tja, zo ging dat levensecht onderwijs in het midden van de jaren zestig.
Ongeveer in diezelfde tijd had ik een vergelijkbare ervaring. Ik was op bezoek bij een vriendin van mijn moeder die in het gelukkige bezit van een televisie was. Die middag zaten we naar het skispringen te kijken toen er opeens zo'n goedgekapte juffrouw in beeld kwam die een ander onderwerp aankondigde. Voordat ik het in de gaten had, zag ik een zwart beest over het zand rennen en zijn kop in een zwaar opgetuigd paard boren. Zoiets ongelooflijks had ik nog nooit gezien en ik liet ook duidelijk merken dat ik dit spannender vond dan welke schanssprong ook. Maar mijn gastvrouw dacht daar blijkbaar anders over. Ze stond op, ging met haar grote lichaam voor de buis staan, keek mij strak aan en zei: ‘Onthoud goed, alle Spanjaarden zijn barbaren.’ Toen draaide ze zich om en drukte op de knop.
Café Torino, ontworpen door Ricard de Capmany met sculpturen van Massana en Buzzi, 1905 (uit Homage to Barcelona)
Hek van Gaudi (uit Homage to Barcelona)
Ik heb heel lang gedacht dat dit particuliere ervaringen waren. Maar dat veranderde toen ik vele jaren later op het Waterlooplein een reisverhaal van een zekere Henri van Wermeskerken in handen kreeg, iemand overigens die in de literatuurgeschiedenis (zie Knuvelder) nu nog enkel een naam zonder inhoud is. Deze Henri van Wermeskerken was door de NRC van februari 1908 tot de zomer van het jaar daarop naar Spanje gestuurd. Van daaruit schreef hij een groot aantal brieven die in 1910 onder de titel Door Spanje. Schetsen en verhalen gebundeld werden. Ze zijn uiterst amusant, dat kan niet ontkend worden maar staan bol van een dom soort hautainiteit waar Westeuropeanen en dan zeker uit de generatie van dear Henri wel meer last van hebben: onbekend is onbeschaafd en daarmee Schluss! ‘“Spanje gaat een grote toekomst tegemoet,” zal elke Spanjaard u vertellen,’ zo schreef deze humoristische noordeling in zijn inleidend epistel, ‘...maar eraan meewerken, ho maar. Werken is schande, is voor de armen of dwazen... Hij wil een lui baantje, een gouden pet met tien gouden biezen en een schitterend uniform en een groot kruis, ...stierengevechten zien... zich in de zon koesteren en... koekjes eten. Verder in zijn vrije uren... vrouwen najagen. Voilà tout!’ Zo gaat hij nog even door en dan: ‘Ja, Spanje is achterlijk. 't Heeft den nieuwen, snelleren tijd niet meegeleefd... Mijn artikelen vertellen ervan, ...losse indrukken, ná aandachtige waarneming opgetekend, ...temidden van een wilden volksstam met pretentiën van beschaving.’ En dan begint hij na een korte reisbeschrijving het eerste hoofdstuk met - het kan niet anders - stierenvechten. Natuurlijk walgde hij ervan.