En verder:
‘Ik denk dat je juist heel naïef moet zijn om zo'n werk als De compositie van de wereld te schrijven.’ Dit antwoordt Harry Mulisch op een vraag van Michel Boll. Het interview is een onderdeel van het geheel aan Harry Mulisch gewijde nummer 135 van Bzzletin, 116 pagina's dik. Het andere interview in het nummer is de transcriptie van het televisieprogramma dat Cherry Duyns met Mulisch maakte over zijn gedichtenbundel Opus Gran, geïllustreerd met foto's. De bijdragen in de vorm van essays houden zich bezig met Mulisch' werk van 1947 tot 1952 (Frans de Rover), Mulisch en het symbolisme (Ruud A.J. Kraaijeveld), Het stenen bruidsbed (Rolf-Rainer Somann), het beeld van Duitsland in zijn werk (Berny Müller), de terugkerende thema's in Het stenen bruidsbed en De aanslag (Philippe Noble), zijn poëzie (Anneke Reitsma), De hoogste tijd (Koos Hageraats). Aart van Zoest schrijft over de Franse vertalingen, August Hans den Boef over De ontdekking van Moskou en ‘een vergeten debuut’. Het nummer kost f16,50.
De literatuur over Aids neemt gestadig toe, evenals de verschillende stromingen die erin te herkennen zijn. Het boek The Plague Years van David Black (besproken in de Boekenbijlage van vorige week) blijft een van de beste. In Aids and the New Puritanism van Dennis Altman (Pluto Press, f29,80) wordt een schril beeld geschetst van de hysterie die op verschillende plaatsen de kop opstak, ook onder de groep waar de ziekte zich het meest voordeed. Moralistischer is Aids, the Deadly Epidemic van Graham Hancock & Enver Carim (Gollancz, f19,20). Het is ook niet vrij van stemmingkwekerij en van cijfers met veel nullen die niet op reële gegevens gebaseerd zijn. Breder en historischer komt aids voor in No Magic Bullet, een sociale geschiedenis van geslachtsziekten in Amerika sinds 1880 door Allan M. Brandt (Oxford University Press, f98,50). Het beschrijft ook de verschillende reacties en het mechanisme van stigmatisering. Wie de ‘boosdoeners’ zijn blijkt afhankelijk van de levensbeschouwing die men heeft; ook de preventie, van puriteinse of praktische aard, heeft daar direct mee te maken, zoals Brandt illustreert aan de geschiedenis van de syfilis.
Tot 1 september is in het Letterkundig Museum in Den Haag een grote tentoonstelling over het tijdschrift De Gemeenschap, ‘Maandschrift voor katholieke reconstructie’ dat van 1925 tot 1941 bestond als een van de literaire zuilen tussen de wereldoorlogen. Tegelijk met de tentoonstelling is het Schrijversprentenboek over De Gemeenschap verschenen met bijna honderd pagina's foto's, brieven, documenten, karikaturen, boekomslagen en teksten die het wel en wee van de redactie oproepen. Jan Engelman, Albert Kuyle, Anton van Duinkerken, Albert Helman waren onder meer redacteur van het tijdschrift. De plaats van het tijdschrift (ook in politiek opzicht), de stromingen en conflicten in de loop der jaren komen aan de orde in de toelichtingen per jaargang. Het prentenboek is samengesteld door Th.A.P. Bijvoet, S.A.J. van Faassen, Daniël de Lange, Kees Nieuwenhuijzen en Harry Scholten.
De Duitse vertaling van wat in het Nederlands Het boek van de lach en de vergetelheid heet is voor Ulrich Greiner, redacteur van Die Zeit, aanleiding om in het nummer van 16 mei een beschaafde aanval op Milan Kundera te doen onder de titel Anmerkungen zu einem überschätzten Autor. Greiner richt zich in het bijzonder op Kundera's kille behandeling van de seksualiteit en erotiek, verhuld in komische situaties met een politieke lading. Greiner schrijft dat Kundera een scherpzinnig analyticus, een effectvol filosoof en een goed formulerende essayist is, ‘aber ein Erzähler ist er nicht’. Zijn ideeën zitten te afgerond in zijn hoofd, zijn personages zijn marionetten. Hij schrijft volgens Greiner belerende literatuur, zoals vroeger de Franse moralisten.