Tijdschrift
Carel Blotkamp publiceert in Jong Holland van mei een uitgebreid en boeiend stuk over de artistieke vriendschap tussen Martinus Nijhoff en Pyke Koch. Beide kunstenaars ontmoetten elkaar in Utrecht waar Koch rechten gestudeerd had en Nijhoff zich inschreef voor de studie Nederlands. De zeven jaar oudere Koch had zijn opleiding al voltooid toen Nijhoff op negenendertigjarige leeftijd weer begon te studeren. Van het kringetje Utrechtse vrienden - Jan Engelman, Josine van Dam van Isselt, Marsman, Victorine Hefting, Hans Philips, Cola Debrot, Nijhoff en Koch - gingen de laatste twee het meest met elkaar om. Ook Vestdijk was er regelmatig bij zoals blijkt uit sommige hoofdstukken uit Gestalten tegenover mij. De vriendschap tussen Koch en Nijhoff leidde ook tot samenwerking in de kunst. Koch schilderde de decors bij verschillende theaterstukken van Nijhoff. Hoewel hij volkomen onervaren was op dit gebied bleek het experimenteren met de suggestieve werking die van een plat doek uit moet gaan voor een ruimtelijk decor een kolfje naar Kochs hand. Van zijn door tijdgenoten geprezen onderwerpen - ‘Het zijn haast complete schilderijtjes,’ zei Engelman - zijn er nog maar een paar, en dan nogal beschadigd, bewaard. Andersom heeft Nijhoff op een aantal schilderijen van Koch tot nu toe ongepubliceerde verzen geschreven. Door Hans Philips werd daar weer muziek bij gecomponeerd. De teksten zijn bewaard gebleven omdat ze in de partituur genoteerd staan. Dat Nijhoff zich wel meer liet inspireren door beeldende kunst is bekend, maar dat hij regelrechte beeldgedichten (naar aanleiding van één schilderij dus) schreef, wordt nu duidelijk. De gedichten en de schilderijen staan in Jong Holland afgedrukt. Meer op het terrein van de petite histoire liggen mededelingen als dat de naam Awater afkomstig is uit het patiëntenbestand van Kochs vader. Koch en Debrot hielpen bij het persklaar maken van de
gedichten voor ze gebundeld werden. Soms suggereerden zij daarbij ingrijpende wijzigingen, zowel in de vorm als in de inhoud van de verzen. Kochs stellige overtuiging dat alle mogelijke metafysische verwijzingen Nijhoffs poëzie geen goed deden, leidde tot de fraaie titel van Blotkamps stuk: ‘De heilsoldate moet eruit’. Zij komt aan het eind van Awater opdraven met de woorden ‘Wij leven heel ons leven fout’, en ‘Liefde wordt nooit vergeefs vertrouwd.’ Verder in Jong Holland weer een stuk over de vader van dit tijdschrift, Theo van Doesburg, en een bijdrage van Jacobien de Boer over een aantal tekeningen van Toorop bij een boek over het katholicisme. De dubbele houding van de katholieken toen tegenover de dans, zowel Isodora Duncan als de charleston, verklaart een prachtige illustratie waarop David in religieuze krijgsdans te zien is.
EVA COSSEE