De deur is naar alle kanten open
Over de verenigbaarheid van christendom en socialisme
Geloven in de PvdA? door A.W. Berkhof, G.P. van Dam e.a. Uitgever: Anthos, f10, -
Van rechts tot rood onder redactie van Marijke van Vliet Uitgever: De Einder, f 24,90
Hans Smits
Op 28 augustus 1967 richtten veertien vooraanstaande KVP'ers zich in een brief aan partijbestuur en partijraad van de Katholieke Volkspartij. Zij legden een duidelijk verband tussen hun geloof en hun politieke opvattingen: ‘Wij vinden niet dat wij het alleenrecht hebben om de precieze betekenis vast te stellen van het christendom voor de moderne politiek. Wel weten wij wat de christelijke inspiratie voor onszelf betekent: het christendom wil, met onstuimigheid, de vrede en rechtvaardigheid. Omdat de wereld vol is van onvrede en onrechtvaardigheid, eist het christendom dus van ons een radikaalhervormende politiek. In deze opvatting past geen overdreven eerbied voor gevestigde machten, voor verouderde eigendomsverhoudingen, voor tradities, taboes en andere remmen op de vernieuwing, maar wel een grote eerbied voor de democratie en de vrije meningsuiting, die immers voor het zoeken naar de waarheid onmisbaar zijn.’
Het van hervormingszin en aanmatigende geloofsovertuiging bol staande manifest (‘Volgens ons wil het christendom het geluk van alle mensen’) werd niet alleen ondertekend door KVP'ers die een half jaar later betrokken waren bij de oprichting van de Politieke Partij Radicalen (Aarden, Bogaers, Van Doorn, Faas, Van Hulten en Jurgens), maar ook door christen-democraten, die de KVP en later het CDA trouw zijn gebleven. Van hen is er nog één actief in de politiek, zij het niet in radicaal-hervormde zin: drs. R.F.M. Lubbers uit Rotterdam. Aan zijn kennissenkring in de PPR dankte hij vijf jaar later een ministerspost in het kabinet-Den Uyl.
Twee van bovengenoemde ondertekenaars, Van Doorn en Jurgens, zetten ruim achttien jaar later hun naam onder een open brief waarin wederom een koppeling werd aangebracht tussen geloof en politiek. Weer gingen christendom en progressiviteit samen: ‘Wij, ondergetekenden, die een progressieve politieke overtuiging en een kerkelijke of religieuze achtergrond delen, hebben besloten lid te worden van de Partij van de Arbeid op 9 februari 1986, de dag, waarop 40 jaar geleden de Partij van de Arbeid werd opgericht. (...) Wij kiezen voor de PvdA, omdat wij ons het beste kunnen vinden in de wijze waarop die partij zich metterdaad inzet voor vrede en veiligheid, gelijkwaardigheid en solidariteit.’
Er wordt nog wel gesproken over een (heel erg late) ‘doorbraak’, een begrip dat ook is opgedoken bij de verklaring voor de grote winst die de Partij van de Arbeid bij de recente gemeenteraadsverkiezingen heeft behaald in Brabant, Limburg, Overijssel en Gelderland. Maar met een doorbraak hebben brief en PvdA-winst weinig te maken. Dat begrip behoort en moet blijven behoren tot het politieke jargon van kort na de oorlog toen de pas opgerichte Partij van de Arbeid pretendeerde de grenzen van de vooroorlogse verzuiling te doorbreken. In de praktijk kwam het eropneer dat de PvdA af wilde van het buitenkerkelijke image dat de SDAP had. Hoe ver de verloochening ging, is te lezen in het boek Een partij in de tijd van Anet Bleich: de Partij van de Arbeid hield in 1949 het NVV ervan af om de Dag van de Arbeid op de eerste mei te vieren. Want dat was een zondag!
Anet Bleich noemt twee redenen waarom het doorbraakstreven een geïsoleerd fenomeen werd te midden van een spoedig in volle glorie herrezen zuilenmaatschappij: de PvdA bleef zélf een traditionele sociaal-democratische partij en het vernieuwingsstreven vanuit de Nederlandse Volksbeweging, die aan de wieg van de PvdA had gestaan, bleek een vaag studeerkamerprodukt. De NVB predikte een personalistisch socialisme als politieke uitdrukking van geestelijke normen en waarden. Een dergelijke vorm van verbaal politiek idealisme had, achteraf gezien, nog heel lang een betere voedingsbodem in de KVP en de ARP.