Langzamerhand kunnen we de schijn niet meer ophouden dat cultuur een zaak voor iedereen is
Hans Magnus Enzensberger over secundair analfabetisme in het tv-tijdperk
Piet de Moor
Paul Depondt
Eind 1985 kreeg Hans Magnus Enzensberger de literatuurprijs van de stad Keulen voor zijn hele oeuvre. Na de uitreiking hield hij een toespraak onder de titel ‘De lof van het analfabetisme’ waarin hij inging op de gevolgen van de Verlichting op het geletterd zijn. Ook gaf hij zijn visie op de toenemende rol van de (visuele) massamedia in de cultuur. De Nederlandse vertaling van Enzensbergers rede is verschenen in het januarinummer van De Nieuwe Maand (uitgever Kritak, Leuven). Piet de Moor en Paul Depondt spraken met de schrijver over analfabetisme, technologie en de opkomst der pictogrammen.
Het is de laatste van wie men het verwacht, maar toen Hans Magnus Enzensberger eind vorig jaar de literatuurprijs van de stad Keulen in ontvangst mocht nemen, zong hij de lof van de analfabeet. Zij het van de echte analfabeet, ‘omdat de analfabeten de literatuur hebben uitgevonden! De elementaire vormen waarvan zij zich bedienden, van mythe tot kinderrijm, van sprookje tot lied, van gebed tot raadsel, zijn stuk voor stuk ouder dan het schrift. Zonder mondelinge overlevering zou er geen poëzie zijn geweest, zonder analfabeten geen boeken.’ Die echte analfabeet steekt in Enzensbergers denken positief af tegen de door de auteur ingevoerde secundaire analfabeet. Om goed te begrijpen, wat Enzensberger onder dat specimen verstaat, is een langer citaat uit zijn Lof van de analfabeet niet overbodig: ‘Deze figuur, die allang het maatschappelijk toneel beheerst, is de secundaire analfabeet. Het gaat hem goed, want hij lijdt niet onder het geheugenverlies waaraan hij lijdt; dat zijn eigenzinnigheid is afgestompt, lucht hem veeleer op; dat-ie zich nergens meer op concentreren kan, stelt hij op prijs; dat hij niet weet of begrijpt wat er met hem gebeurt, vindt hij een voordeel. Hij is mobiel. Hij kan zich gemakkelijk aanpassen. Hij beschikt over een niet gering doorzettingsvermogen. Wij hoeven ons dus om hem geen zorgen te maken. Tot zijn welzijn draagt voorts het feit bij dat de secundaire analfabeet er geen benul van heeft dat hij een secundaire analfabeet is. Hij denkt dat hij goed op de hoogte is, hij kan gebruiksaanwijzingen, pictogrammen en checks ontcijferen, hij beweegt zich in een omgeving die hem hermetisch afsluit van elke bewustzijnstwijfel. Dat zijn milieu hem in de steek laat is ondenkbaar. Het heeft hem precies voortgebracht en opgeleid opdat het rimpelloos zou kunnen voortbestaan. De secundaire analfabeet is het produkt van een nieuwe fase in
de industrialisering. Een economisch systeem, waarvan het voornaamste probleem niet meer de produktie maar de afzet is, kan geen gedisciplineerd reserveleger meer gebruiken. Wat het nodig heeft, zijn gekwalificeerde consumenten. Samen met de traditionele fabrieksarbeider en burcaubeambte wordt ook de rigide training overbodig waaraan zij onderworpen waren. Alfabetisme wordt aldus een keten die zo snel mogelijk moet worden afgelegd. Zodra onze technologie dit probleem doorzag heeft zij de geschikte oplossing gevonden: het ideale medium van de secundaire analfabeet is de televisie.’
Hans Magnus Enzensberger
Hans Magnus Enzensberger woont natuurlijk boven een boekhandel, op een met veel groen en zachte, warme kleuren verzadigd appartement in de Münchense wijk Schwabing. Enzensberger blijkt in de moderne Nederlandse literatuur goed thuis te zijn: Mulisch, Hermans, Claus, ze zijn hem niet onbekend en wat recent in het Duits is vertaald (Das Attentat en Der Kummer von Flandern) staat op zijn program. Ondanks zijn lange verblijf in Berlijn is zijn tongval sappig Beiers gebleven. Vriendelijk en minzaam is hij ook, zoals men dat van de schrijver van De mensenvriend verwacht.
Na lezing van uw toespraak over het secundaire analfabetisme zou men de indruk kunnen opdoen dat wij in het Westen leven met een verkeerd begrepen cultuurbegrip, dat ons opgedrongen wordt door een beschavingsmachine die in werkelijkheid elke interesse voor cultuur verloren heeft. Het lijkt er zelfs op alsof de cultuur, zoals zij zich sedert de Aufklärung ontwikkeld heeft, een instrument van onderdrukking kan zijn?
‘Vandaag de dag wordt op verschillende plaatsen en door veel mensen een klaagzang aangeheven, omdat jonge mensen geen interessante boeken meer lezen en voortdurend voor de televisie zitten. Mij interesseert, hoe die cultuurkritische weeklacht is ontstaan. Ik heb vastgesteld dat dit soort klaagzangen niet nieuw is, dat ze een lange voorgeschiedenis hebben. Ik zou niet willen simplificeren en beweren dat cultuur onderdrukking is. Wel blijf ik erbij, dat aan de cultuur leugens zijn toegevoegd, dat de lofbetuigingen aan het adres van de Bildung niet zo zuiver zijn als men ons wil doen geloven. Achter de cultuur verbergt zich iets anders, een veel machtiger motief dan alleen maar de liefde tot de mens. Tijdens de Aufklärung al was de opvatting gemeengoed geworden, dat men de mensen moest leren hoe ze zichzelf konden vinden. De mens moest volwassen, mondig, zelfstandig worden. In dat proces kon hij geholpen worden door de educatieve waarde van het boek, van het geschrift. Ik weet het niet. Mij lijkt het tamelijk duidelijk dat de Europese maatschappijen in de fase van de industrialisering aangewezen waren op arbeidskrachten, die in staat waren om informatie te verwerken, die geletterd moesten zijn om het produktieproces op gang te brengen en te houden. Die opleiding geschiedde door training en discipline, zoals die op de volksschool gebruikelijk waren. Natuurlijk werden de mensen onder druk gezet. Je kan mij niet wijsmaken dat de volkeren vrijwillig het alfabet begonnen te leren. Als ze dat deden, dan was het uit noodzaak. Misschien is het beter om over noodzaak te spreken dan over onderdrukking. Die gedachte kan men uitspinnen. Tot men belandt bij de vraag, waarom tegenwoordig een teruggang van het lezen en van de lectuur geconstateerd kan worden, waarom zoveel mensen bang zijn dat de leesvaardigheid verdwijnt, waarom ze zo terecht inbrengen dat de nieuwe media deze discipline misbaar maken.’
U heeft het over de beeldcultuur. Dat fenomeen kwam ook in uw lezing ter sprake. Laten we niet vergeten, zei u, dat het het produkt van de drukkunst met de profetische naam ‘Bild-Zeitung’ was, dat het bewijs leverde dat men de afschaffing van de lectuur als lectuur kan verkopen en een printmedium voor secundaire analfabeten kan maken.
‘Zo is het. Voor de verklaringen die men voor de alfabetisering aanvoert, kan men analoge redenen inbrengen voor het