Verkeerde shampoo
Behalve dat Kubie-essay is er nog veel meer dat pas na de dood van de auteur op de markt kwam. Natuurlijk A Moveable Feast (dat in 1964 verscheen, en dat hij schreef in de jaren voor zijn dood, na de vondst van oude notities in koffers in de Ritz; volgens Meyers zijn sterkste naoorlogse boek en het bewijs dat hij over zijn jarenlange inzinking heen was) en Islands in the Stream (dat in 1970 verscheen, maar waar hij in 1946 al aan begon, een treurig boek, meer therapeutisch dan artistiek, zegt Meyers, en alleen een bestseller omdat iedereen wist dat de auteur zelfmoord had gepleegd); vorige zomer verscheen The Dangerous Summer (opgezet als een in opdracht te schrijven tijdschriftartikel en uitgedijd tot 200.000 woorden), en waarschijnlijk zal dit jaar nog The Garden of Eden, gepubliceerd worden, ook al een roman waaraan Hemingway (vanaf 1946) jaren werkte en die ook op den duur 200.000 woorden groot werd. De tweede reden dat het boek niet gepubliceerd werd (Meyers heeft het niet kunnen lezen) was het onderwerp: biseksualiteit; een jonge, pas getrouwde Amerikaanse schrijver en zijn vrouw, beiden verliefd op dezelfde vrouw. Volgens Carlos Baker, Hemingway's eerste biograaf, die het wél las, experimenteren de jonge schrijver en zijn vrouw met de liefde, door elkaars rollen over te nemen. (The Garden of Eden wordt ingekort tot een ‘normale lengte’ door Tom Jenks). Volgens Meyers verfde Hemingway in mei 1947 zijn haar koperkleurig, tegen kennissen zei hij dat hij per ongeluk een verkeerde fles shampoo gebruikt had, maar in werkelijkheid speelde hij de rol uit de nog niet gepubliceerde roman - want Hemingway had altijd iets met haar: in zeker vijf boeken verven geliefden hun haar in dezelfde kleur en knippen het op dezelfde lengte, om hun identiteiten en seksuele rollen te mengen.
Behalve The Garden of Eden moet er nog een roman van Hemingway zijn, geschreven in 1928, maar zo onvolledig en zwak dat die wel altijd ongepubliceerd zal blijven. Verder verschenen na zijn dood zijn kranteverslagen uit de Toronto Star, werden er nog verhalen gevonden, et cetera. Bij elkaar wel tien posthume publikaties.
Het is allemaal koren op de molen van Jeffrey Meyers. Hij vindt - ik zeg het in mijn eigen woorden - Hemingway een van de zeer grote Amerikaanse schrijvers, die de belofte die hij in zich droeg, zorgvuldig verziekt heeft. Een aantal verhalen, een paar romans, dat is alles. Zijn beste boeken werden altijd gevolgd door een slechtere. In Our Time (1924) werd gevolgd door Torrents of Spring. The Sun also Rises (1925) door Men Without Women. A Farewell to Arms (1929) door To Have and Have Not. For Whom the Bell Tolls (1940) door Across the River. Hij werd, zegt Meyers, nooit volwassen als kunstenaar. Met al dat ruziën en knokken bouwde hij een anti-intellectueel image op, dat ook werkelijkheid werd. Hij slaagde erin al zijn schrijversvrienden van zich te vervreemden, na 1940 ging hij alleen nog om met jagers, vissers, filmsterren, boksers en halve garen. Zijn privéleven werd een grote troep, op het laatst was publiciteit het voornaamste en het schrijven een treurige bijzaak. Zijn beste werk schreef hij voor 1940, daarna was het (met uitzondering van A Moveable Feast en The Old Man and the Sea) voornamelijk naadje.
Het fascinerende van Meyers' biografie is dat hij echt kwaad, boos en bedroefd is over die klootzak van een Hemingway die het allemaal in zich had en er geen sodemieter van terecht bracht. Hij schrijft met liefde ook over die paar prachtige boeken, die pieken uit Hemingway's oeuvre, die paar schitterende verhalen. Hij citeert vrijwel alles wat Hemingway in die eerste jaren doceerde over hoe je schrijven moest, en laat zien hoe Hemingway's stijl een ganse literatuur beïnvloedde. Daar is niks aan af te doen, en het is logisch dat Meyers de schuld dan maar bij Hemingway zelf zoekt, en dat leidt tot een schitterende serie observaties en analyses.
Een nieuwe vrouw, een nieuw boek. Hemingway schreef A Farewell to Arms toen hij net zijn tweede vrouw, Pauline Pfeiffer, veroverd had. Hij schreef For whom the Bell Tolls toen hij net Martha Gellhom (zijn derde) had. Hoe ouder zijn vrouwen, hoe beter zijn werk. Toen hij jong was, werd hij verliefd op vrouwen die ouder waren dan hij (Hadley, Agnes, Pauline), toen hij dertig, veertig was zocht hij jongere vrouwen (Jane Mason, Martha Gellhorn, en zijn vierde, Mary), toen hij vijftig was werd hij verliefd op teenagers, onder andere Adriana Ivancich, die figureert in zijn Venetië-roman Across the Rivers. Maar gelijktijdig constateert Meyers dat de heldinnen uit zijn eerste boeken, allemaal slachtoffers van traumatische gebeurtenissen, de mannelijke held overheersen - in zijn latere boeken kregen ze die kans niet meer.
Edmund Wilson schreef (over Hemingway's Afrika-boek) al: ‘Het enige dat we over de dieren te weten komen is dat Hemingway ze dood wil schieten’, en Meyers citeert met welbehagen uit allerlei bronnen hoe gretig Hemingway dieren doodschiet, van meeuwen tot honden, maar razend wordt als Martha Gellhorn, terwijl hij een paar weken afwezig is, al zijn stinkende katten laat castreren. (‘She cuts my cats!’)