Wanneer vorm en vent één zijn
Drions essaybundel ‘Denken zonder diploma’
Denken zonder diploma door H. Drion Uitgever: G.A. van Oorschot, 263 p., f32,50
Jan Fontijn
Van meester Huib Drion, emeritus hoogleraar uit Leiden en gewezen vice-president van de Hoge Raad en lid van de Emancipatiecommissie, is onlangs een nieuwe bundel essays verschenen met de uitdagende titel Denken zonder diploma. In deze essays komen een aantal onderwerpen en belangstellingskernen voor, die ook al in zijn vroegere bundel Het conservatieve hart uit 1966 centraal staan: zijn liefde voor het werk van Balzac, Proust en Orwell en zijn betrokkenheid bij het functioneren van de democratie. Niet minder dan vier essays gaan over democratie.
Het eerste essay ‘Intellectuelen en democratie’ is uit 1967. Dat jaartal is belangrijk. Drion schreef zijn essay vanuit een zekere onrust over enkele tendenties en gewoonten in de intellectuele wereld in die dagen van irrationalisme, de verheerlijking van jeugd en onvolwassenheid, de antiwesterse stromingen, de antiburgerlijkheid en het vluchten in subculturen. Het zijn tendenties die volgens Drion een gevaar zouden kunnen zijn voor het voortbestaan van de democratische samenleving. Zo signaleert hij taalbederf in het schrijven over politiek, het gebruiken van woorden niet op hun rationele betekenis maar om hun emotionele ondertoon van afkeuring en goedkeuring, het onverantwoord generaliseren, de diskwalificerende wijze waarop het woord ‘objectiviteit’ wordt gebruikt. Als dit door een intellectuele elite aanvaard wordt als bewijzen van politiek engagement, en kritiek erop als een verkapte bestrijding van een bepaald politiek standpunt, dan is dat onrustbarend. Er dreigt gevaar, vindt Drion, wanneer men de democratie idealiseert, te weinig oog heeft voor de ‘zwakheden’ van die democratie, zoals het ontbreken van rust, de inefficiëntie, het ontbreken van orde, van drama. Wie die gebreken niet op de koop toe neemt, niet in de gaten heeft dat democratie een kwestie van compromissen is, maar liever kiest voor waarden die schitterender lijken, faalt als intellectueel. De verantwoordelijkheid van de intellectueel ligt volgens Drion vooral in de fase vóór de democratie ineenstort. Dat heeft 1933 en wat daarop volgde hem geleerd.
Dat alles kan ons misschien tegenwoordig erg vertrouwd in de oren klinken, maar dat was het veel minder in de onrustige dagen van het eind van de jaren zestig. Bovendien heeft de ervaring geleerd hoezeer een permanente aandacht gewenst is, hoe gemakkelijk we geïrriteerd kunnen raken over de grijze, logge volwassenheid, die de democratie nu eenmaal is en moet zijn. Drion is voor mij een democraat in hart en nieren. Hij houdt van de democratie, omdat daarin het rationele en emotionele element in onze cultuur elkaar in een compromis vinden. Hij houdt van de democratie, omdat die zowel romantisch kind is dat ten slotte waardering opbrengt voor zijn verstandige vader alsook verstandige vader die begrip heeft voor de onrust van zijn kind.
In zijn Brandende Kwestie, ‘De rode draad in de burgerlijke cultuur’ acht Drion het meest essentiële kenmerk van de westerse burgerlijke cultuur na de Franse revolutie het vermogen dat zij in golven opstandigheid tegen zichzelf produceert, maar ook voortdurend de produkten van die opstandigheid weet te absorberen. Met andere woorden: de burgerlijke cultuur als bron van irritering en de burgerlijke cultuur als spons. Hoe werd niet de opstandigheid van de jaren zestig in latere jaren geabsorbeerd en verwerkt. Drion is gefascineerd door dat mechanisme in onze cultuur. In een alleraardigst interview met hem in de Haagse Post van eind 1984 vertelt hij op een gegeven moment over verrukkelijke kermiskraampjes uit zijn jeugd op de pier van Scheveningen. In een van die kraampjes had je een soort paardenrennen. Voor wat geld kon je vier kleine paardjes naast elkaar laten draven door aan een zwengeltje te draaien. Ieder had één paard en hoe sneller je draaide, hoe sneller dat paard zich langs de baan bewoog en hoe eerder je dus bij de finish was. ‘Je moest echter heel regelmatig draaien, wel snel maar niet te snel en vooral niet te plotseling want dan ging het mis. Dan weigerde het paardje, draaide zich ineens om en ging precies de tegenovergestelde richting uit. Dan moest je stoppen en het heel langzaam weer op gang brengen en het gevolg van al je snelheid was dat je alleen maar geweldig achterop was geraakt.’