En verder:
In het anders niet erg opwindende tijdschrift Bibliotheek en samenleving staat een gesprek met het kersverse lid van de Bibliotheekraad Marcus Bakker, de vroegere fractieleider van de CPN in de Tweede Kamer. Bakker wordt in het nummer van april aan het woord gelaten over zijn werkzaamheden en over zijn affiniteit met de bibliotheekwereld. Hij is er een warm pleitbezorger van en vertelt dat hij en zijn familie trouwe bezoekers zijn. Het duurde enige tijd voor hij in de ‘geheimtaal’ van het bibliotheekwezen thuis was. Hij spreekt zich ook uit over de inmiddels in werking getreden leenrechtregeling, die schrijvers na jaren zal laten profiteren van het uitlenen van boeken. Bakker vindt het ‘een zeer ongelukkige regeling’. Hij doet geen scherpe uitspraken, maar wel wordt duidelijk dat hij het geld dat de schrijvers nu krijgen in geen verhouding vindt staan tot de continuïteit die de bibliotheek het lezen van hun werk verleent: ‘Die schrijver zal er misschien een paar honderd gulden van krijgen, maar ik denk dat de voortdurende herinnering voor die schrijver meer bevredigend is dan het geld.’ Bakker vindt ook dat de schrijvers ‘maar een beetje moeten knokken met hun uitgevers, betere contracten moeten proberen te krijgen. Het is toch waanzin - dat zei ik vroeger tegen de arbeiders ook - dat zij het werk geleverd hebben, het produkt hebben gemaakt en dat ze er maar minimaal voor worden betaald. Al met al: ik vind dat de bibliotheek in hun voordeel werkt’. Dat bibliotheken de neiging hebben uit te groeien tot informatiebanken roept bij Bakker vooral scepsis op. Hij beschouwt informatiecomputers en databanken als overdreven en niet echt nodig: kranten, boeken en televisie geven al genoeg ‘informatie’, bovendien is ‘om de twintig, dertig kilometer wel een wetenschappelijke of speciale bibliotheek. De bibliotheek is voor mij een culturele instelling... de
bibliotheek verheft!... ik kan de bibliotheek niet alleen maar zien als een doorgeefluik van informatie’.
Toen in 1922 na veel vijven en zessen James Joyce's Ulysses verscheen, was dat een literaire en morele triomf, maar de uitgave was bij lange na niet foutloos. Dat Joyce' ‘extremely irritated’ was vanwege de zetfouten is wel begrijpelijk, maar wie zal er geen begrip kunnen opbrengen voor zetter en uitgever als hij het oorspronkelijk manuscript gezien heeft? Groter labyrint heeft een uitgever wellicht niet onder ogen gehad. Bovendien veranderde Joyce op de drukproeven nog zoveel dat het een wonder mag heten dat er een begrijpelijke tekst uit de bus is gekomen, zo begrijpelijk dat de eerste de beste half-leesblinde puritein de scabreuze passages er onmiddellijk uit wist te vissen, zodat het boek een lijdensweg opging en bij elke douane voor consternatie zorgde. Joyce hoopte dat de zetfouten bij een herdruk verbeterd zouden worden. Daar is het niet van gekomen, de oorspronkelijke editie is uitgevlogen en geen enkele uitgever heeft het oorspronkelijke manuscript opgevraagd om een foutloze editie te maken. Toch verschijnt volgende maand een geheel nieuwe editie van Ulysses: op 16 juni, de dag die in het boek beschreven wordt en bekend staat als ‘Doomsday’ verschijnt een gebonden uitgave bij de Engelse uitgeverij Bodley Head en een paperbackeditie bij Penguin van een door zeven kenners gemaakte definitieve editie, gebaseerd op het oorspronkelijke manuscript. Joyce's biograaf Richard Ellman heeft er een inleiding bij geschreven. Bovendien verschijnt er een aparte brochure waarin de 5000 veranderingen worden aangegeven en toegelicht. Penguin stuurt deze brochure gratis naar elke ‘English literature lecturer’ in Engeland en Ierland.