Tijdschrift
Volgens de beproefde sandwichformule is het eerste nummer van het Tilburgse tijdschrift SIC samengesteld: A.F.Th. van der Heijden naast Jaap Houdijk en Charles Vergeer naast Bert Kooijman vullen de pagina's van dit tijdschrift dat zichzelf meteen maar aankondigt als ‘een belangrijk periodiek’. De naam van het blad is afgeleid van de bekende regel van Vergilius. Sic itur ad astra: zo bereikt men de sterren, ofwel zo raak je tot eer en roem. Bij het lezen van SIC vraag ik me af of dat eigenlijk wel zo werkt. Van der Heijden kan écht goed schrijven, dat blijkt alweer uit de korte maar fraai geformuleerde en krachtig getypeerde fragmenten waarmee dit nummer opent. Eigenlijk steekt dan het cliché-proza van Houdijk daar dan nog schriller bij af dan wanneer het tussen meer middelmatige bijdragen had gestaan. Volgens mij raak je zo juist helemaal niet tot eer en roem door je op sleeptouw te laten nemen door gevestigde namen. Ook belooft de redactie in dit driemaandelijks periodiek steeds een portfolio. ‘Immers, is het heerlijker ontroerd te worden door een gedicht of verhaal dan door een schilderij?’ (sic) staat in het ‘Ten geleide’. Dit nummer toont grafiek van Willem de Bont. Ik ken zijn werk weliswaar niet, maar heb toch de indruk dat de reprodukties in SIC zijn werk niet voldoende recht doen, ze lijken me wat te wazig en wat te grijs. Ed Schilders start een reeks over verdronken dichters en beschrijft nog eens uitvoerig het al bekende overlijden van Hendrik Marsman. Alhoewel hij vindt dat het verklaren van het werk uit de biografie en omgekeerd getuigt van een romantische instelling bij de lezer doet hij het lekker toch. Ik ben benieuwd wie hij nog meer uit het moeras der vergetelheid opvist, Bredero misschien in het volgende nummer? Jaap Houdijks verhaal Rochus' relict beschrijft een landerig verjaarspartijtje waar
bekende types aanwezig zijn: de joviale man met de grote snor en de moederlijke vrouw met de grote borsten. Het wil maar niet wennen om uitdrukkingen als ‘zijn goedheid naar de mensen toe’ te horen maar om ze geschreven te zien (en dan niet in een ironisch bedoelde dialoog) is nog erger. Pasja van Wim Zaal is dan weer van een heel ander kaliber. Het is geen verrassend proza maar in ieder geval wel trefzeker geschreven. Charles Vergeer gaat met zevenmijlslaarzen door het werk van Cornelis Verhoeven, en Hans Renders en Mariëlle van de Ven bespreken collages van Theo van Baaren. Hun stuk eindigt zo abrupt dat ik de indruk heb dat er een gedeelte is weggevallen. Maar ja, wat mij betreft behalve Van der Heijden (maar dat wisten we al) geen sprankelende sterren in dit nieuwe tijdschrift.
EVA COSSEE