| |
| |
| |
Régine deforges: de mens is in wezen niet goed, hij is een smeerlap
De Franse schrijfster Régine Deforges behaalde met haar boeken La bicyclette bleue en 101, Avenue Henri Martin enorme oplagen. Ze werden beide in het Nederlands uitgegeven door Elsevier. Deze week is zij in Nederland om in het Maison Descartes in Amsterdam een lezing te houden over schrijven en uitgeven, want uitgeefster is ze ook, zoals blijkt uit het interview dat Rudi Wester in Parijs met haar had. Het gesprek gaat over de bewogen geschiedenis van haar schrijverschap, haar activiteiten als uitgeefster en haar niet te stuiten energie.
| |
Rudi Wester
‘De assepoester van de literatuur’, ‘La Passionaria van de erotische uitgave’, ‘De tijgerin’, ‘De heks’: Régine Deforges (49) houdt het aantal bijnamen al niet meer bij. Lange tijd verguisd en op de brandstapel gewenst voor boeken als Contes pervers of O m'a dit (gesprekken met de schrijfster van het geruchtmakende L'histoire d'O), is ze nu opeens de lievelingsauteur van miljoenen Fransen door haar trilogie La bicyclette bleue, een familie-epos in meerdere delen dat zich in Parijs en de streek rondom Bordeaux afspeelt tijdens de Tweede Wereldoorlog en dat in eerste instantie opgezet werd als de Franse tegenhanger van Gejaagd door de wind. Van het eerste deel, dat ook al in Livre de Poche verschenen is, werden meer dan anderhalf miljoen exemplaren verkocht (vertaald bij Elsevier onder de titel De blauwe fiets), van het tweede 101, Avenue Henri Martin (Dagelijks verraad in de Nederlandse vertaling) al bijna een miljoen en toen het derde deel Le diable en rit encore (dat in augustus in vertaling uitkomt) vorig jaar mei verscheen, was de eerste oplage van 400.000 exemplaren in twee dagen uitverkocht. De rechten heeft ze voor een enorm bedrag naar Amerika verkocht, al moet Deforges de tekst lichtelijk aanpassen om zich niet de woede van de Margaret Mitchell Estate op de hals te halen. Afgelopen jaar startte ze ook weer een eigen uitgeverij, de derde in successie. In 1973 had ze het opgegeven na een reeks luidruchtige processen over de erotische literatuur die ze bij haar ‘L'or du temps’ uitgaf. Het bracht haar bijna in de gevangenis, en in elk geval aan de rand van het bankroet. In 1978 lustten de mensen de linkse pamfletten die ze uitbracht niet meer, maar nu, in 1986, geeft ze haar uitgeverij meer kans:
‘Drie keer is scheepsrecht.’
‘Twintig jaar heb ik geen pen op papier durven zetten. En het schrijven erover heeft me helemaal niet geholpen, integendeel. Ik schreef het met gevoelens van moord en doodslag en heb het nooit meer willen herlezen.’ Driftig en bleek weggetrokken articuleert Régine Deforges scherp haar woorden. Ze is fragiel achter haar brede bureau, met een mooi blank gezicht onder woeste, roodachtige krullen. Telefoons rinkelen, mensen lopen in en uit want de uitgeverij is in het belendende vertrek, hier in de Rue St.-André-des-Arts in Parijs. Achter haar in de kast staan vertalingen in het Engels, Italiaans, Spaans, Zweeds en Deens van La bicyclette bleue, invitaties voor festivals, jury's en signeeractiviteiten komen aan de lopende band deze vrijdagochtend binnen. Régine Deforges, ‘de heks’ heeft haar publiek betoverd. Maar ‘schrijven was voor mij een poging tot uitbanning, tot bevrijding van die vreselijke gebeurtenis’. Ze heeft het over de ramp die haar overkwam toen ze vijftien jaar was en waarover ze pas in 1970 in Le cahier volé kon schrijven. Ze woonde destijds met haar ouders in Montmorillon, een gal in de Poitou. Schooljongens ontdekten haar dagboek waarin ze, onder andere, schreef over de liefde die ze voelde voor een ander meisje van haar leeftijd. Ze lieten het schrift het hele dorp doorgaan en lazen eruit voor in cafés. De puber Régine Deforges werd van school gestuurd en geen school in de streek wilde haar meer hebben, hysterische vrouwen sloegen haar op straat in het gezicht, jongens gooiden met stenen en riepen smerige scheldwoorden. Het was compleet de middeleeuwen: ‘Ik ben met opgeheven hoofd doorgegaan en heb niets ontkend, alleen moest ik wel al mijn dagboeken verbranden. Daarna heb ik nooit meer een letter op papier kunnen zetten. Wat mijn ouders deden? Niets, helemaal niets. Ze hebben zich erg slecht gedragen, waren volledig
medeplichtig met de anderen. Ze waren er, maar ze waren er tegelijk niet. Ik heb me nog nooit zo alleen gevoeld in mijn leven.’ Het was een traumatiserende ervaring die zou doorwerken tot op de dag van vandaag: ‘Ik had al een onafhankelijk en gesloten karakter maar dát heeft me voorgoed buiten de ander gesteld. Ik zie er uit alsof ik deelneem aan alles, men ziet mij overal, maar je zou kunnen zeggen dat ik er niet ben. Ik leef teruggetrokken in mezelf. Het heeft me niet bitter gemaakt, of boosaardig en vaak ben ik nog naïef genoeg om echt in mensen te trappen, maar ik weet nu dat ze tot alles in staat zijn. Het heeft een vorm van afstand geschapen waarvan ik me niet elke dag bewust ben natuurlijk maar ik weet nu voorgoed: mensen accepteren niet zómaar dat je van hen verschilt. Toen ik als uitgeefster voor de rechtbank moest komen, had ik het gevoel van “déjà vue”. Heks, dat was ik al eerder geweest.’
Haar echtgenoot komt binnen, de tekenaar Pierre Wiazemsky (Wiaz), een tiental jaren jonger dan Deforges, vader van hun dochter Léa (7) en kleinzoon van François Mauriac (‘Dat is pas een mooi verhaal. De dochter van Mauriac ontmoet in het Berlijn van '45 een Russische prins en trouwt ermee’). Ze vertelt waarom ze besloot uitgeefster te worden, en dan nog wel van erotica. Na het mislukken van haar eerste huwelijk kwam ze als twintigjarige, met een zoon, naar Parijs en verkocht om in leven te blijven op straat gedichten tot ze een baantje vond als boekverkoopster. Enkele jaren later ontmoet ze in Café de Flore de uitgever Jean-Jacques Pauvert, die al De Sade had uitgegeven en diverse processen achter de rug had. Ze werken twaalf jaar lang nauw samen (‘Hij gaf zijn energie aan mij door’), ook privé want van hem heeft ze een dochter, Camille, die nu achttien jaar is. Na een mislukt avontuur als boekhandelaar in Limoges, begint ze in 1966 met het daarvoor uitgekeerde smartegeld de uitgeverij ‘L'or du Temps’ in Parijs.
| |
Aragon
Waarom moest u zonodig erotische literatuur uitgeven?
‘Omdat het er niet was, voyons! Zelfs voordat ik boekhandelaar en uitgever werd, kende ik al veel erotische boeken. Op mijn twaalfde las ik - natuurlijk verborgen voor de nonnen - Le blé en herbe van Colette en was er totaal van ondersteboven. Ik houd ervan in verwarring gebracht te worden, dat trekt me aan in literatuur. Bovendien vond ik het belachelijk dat goed erotisch werk niet evenals detectives of science fiction gewoon in de boekhandel stond, in die tijd. Toen ik besloot het op bestelling te gaan leveren, ontdekte ik dat ik niet eens een catalogus kon samenstellen, zo weinig was er “boven de toonbank”. Dus ik stelde een willekeurige lijst op met uitgaven van Gallimard, Mercure de France, Pauvert et cetera, die ik erotisch vond. Maar omdat het een wat mager lijstje was, besloot ik dan maar zelf erotische teksten uit te gaan geven. Ik ben begonnen met Le Con d'Irène van Aragon. Dat heeft me alle ellende bezorgd maar ik was wel de eerste vrouwelijke uitgever!’ Omdat Aragon nooit in het openbaar heeft willen toegeven dat hij de auteur was van het werkje, liet ze het zonder naam verschijnen. Wat niet mag in Frankrijk. Binnen achtenveertig uur had de politie de hele voorraad ingerekend en zelfs bij de drukker beslag gelegd op het zetsel. Haar ‘slechte’ reputatie was geboren en het regende nu boetes, zelfs zo veel dat ze in 1973 bijna de gevangenis indraaide omdat ze ze niet kon betalen. Toen sprongen schrijvers als Tournier, Ionesco, Robbe-Grillet en Sagan voor haar in de bres, als ook collega-uitgevers Gallimard en Laffont en tientallen andere kunstenaars, al werd ze wel veroordeeld voor ‘verheerlijking van perversie’: ‘Het was niet omdat L'or du Temps erotische werken uitgaf, maar omdat een vrouw erotische werken uitgaf. Dat was de enige reden. Als het een of andere kerel was geweest zou er niets gebeurd zijn,
of liever: niet een schandaal van dit soort. Al mijn
| |
| |
boeken werden gecensureerd of verboden, terwijl sommige vijf of zes jaar eerder verschenen waren bij een andere uitgever zonder dat er iets gedaan werd. En ik heb er geen regel aan toegevoegd! Maar omdat nu mijn naam op het omslag stond, werden ze als regelrechte porno bestempeld en dus verboden. Het was soms hallucinerend. Het was geen speciale officier van justitie of zo, het was de hele maatschappij.’
irmell jung
Was het achteraf gezien de moeite waard?
‘Ah non, non, non. Nu zou ik niet meer durven. Ik deed het omdat ik geen andere keus had, ik vond het zó stom, ik kon me niet voorstellen dat men in mijn land beslag op boeken zou leggen en vooral omdat het, meestal, boeken van hoge literaire kwaliteit waren, het waren goede boeken. Maar de rechter zei: juist omdat ze goed zijn, zijn ze gevaarlijk. Ik ging stug door want alles leek me buiten proportie en onacceptabel. Juist als een maatschappij zo idioot doet, wil je nog idioter doen en de muren van hypocrisie laten springen. En nu, nu zegt de Nouvel Observateur over mijn romans: de met zacht tapijt beklede erotiek van Régine Deforges. Andere tijden, andere zeden, dat is duidelijk. Ik vind het allemaal best, we bevinden ons toch op het terrein van het absurde. Wie bepaalt of iets porno is of niet? Niet de rechter, maar ik! Ik heb altijd geweigerd onderscheid te maken tussen erotische literatuur en pornografie, want het is afhankelijk van tijd en plaats. Flaubert werd voor zijn Madame Bovary veroordeeld wegens aantasting der goede zeden. Madame Bovary!’
| |
Eigen toon
Maar uw Contes pervers zijn niet mis, er zitten knap gewelddadige - zo u wilt: opwindende - scènes in.
‘Luister, er zijn dingen die in de menselijke natuur verankerd zitten: leven is een gevecht. Vecht je niet, dan crepeer je in een hoekje. Het verlangen om te leven is iets gewelddadigs, iets heel hevigs, zoals het verlangen dat op zich al is. Meestal wordt het gekanaliseerd in werk, in schrijven, in schilderen. Erotiek is ook zo'n kanalisatie, het is een aangename uitdrukkingsvorm van geweld. Geweld is niet alleen maar negatief, voor mij zit in geweld ook: kracht, kracht om te bestaan. Ik wil niet dat ze me voor de voeten lopen, dan sla ik erop, zowel letterlijk als figuurlijk. Ik ben heel driftig en snel. Dat is ook de fout van mijn schrijven: ik doe alles veel en veel te haastig.’
Vanavond moet u live optreden in het TV-programma over boeken van Bernard Pivot Apostrophes. U bent daar uitgenodigd als best-sellerauteur, de anderen zijn veelbelovende debutanten. Gaat u hun daar uw geheim vertellen?
‘Er is geen geheim. Absoluut niet. Als er een geheim zou zijn, zouden alle boeken best-sellers zijn. Ik geloof dat als je wilt schrijven, als je echt schrijver wilt zijn, dan moet je met je ingewanden schrijven. Nooit moet je zeggen: hé dat type boek loopt goed, zoiets ga ik ook eens doen. Als je dat denkt, is het al radicaal mis. Elke schrijver heeft zijn eigen toon en die moet hij proberen te vinden, maar hij moet nooit doen wat een ander al gedaan heeft. Het sterft al van de namaak-Célines, de namaak-Prousts, de namaak-dit en de namaak-dat. Wat heb je daar nu aan? Natuurlijk hoopt elke schrijver dat hij de klapper van het jaar schrijft, natuurlijk, altijd. Maar vandaar naar de best-seller is een lange stap. Ik heb vóór La bicyclette bleue een paar boeken geschreven die aardig liepen maar ook niet meer dan dat. En dan dit krankzinnige succes! Toch heb ik ze allemaal met dezelfde inzet, op dezelfde manier geschreven. Ik zei niet: Ouff, il y a un truc! Er verschenen al heel wat romans over de oorlog, dat was niet nieuw. Wat nieuw was, was dat het publiek opeens zich in mijn boek herkende.’
Waar ligt dat aan denkt u?
‘Jezus, misschien zouden we kunnen zeggen dat de roman zélf kwaliteiten heeft, dat is nog de meest gezonde veronderstelling. En afgezien daarvan: ik geloof dat er een panorama van gevoelens, van situaties in zit waarbij mensen zich betrokken voelen. Het is tegelijk een avonturenroman en een liefdesroman, een oorlogsroman en een roman waarin helden, smeerlappen en mensen die noch held noch smeerlap zijn, doorsneemensen, voorkomen. En veel lezers denken dat ik wat ik vertel zelf heb meegemaakt, wat niet waar is want ik was pas vijf jaar toen de oorlog begon.’ Dat misverstand wordt misschien veroorzaakt doordat ze in de trilogie herhaaldelijk François Mauriac persoonlijk laat optreden en ook het landelijk decor is dat van de schrijver van Le noeud des vipères. Uitvoerig - zoals gewoonlijk - heeft ze zich gedocumenteerd, onder andere met het materiaal dat haar grote vriend Louis Malle voor zijn film Lacombe Lucien gebruikt had. Omdat ze ‘heel fysiek’ schrijft, zoals ze zelf zegt, was ze na een paar weken schor van het zingen van Lili Marleen, moe van het rennen omdat haar personages zo renden,
Een gesprek met een militant best-sellerauteur en uitgeefster
treurig van het huilen als haar personages huilden: ‘Ik beleefde het hele verhaal lichamelijk en ik had grote moeite om me ervan los te maken. Het klinkt misschien pretentieus maar ik denk dat het een roman is waar men later nog eens naar grijpt, waar meer in zit dan men op het eerste gezicht denkt, ook al is het schrijfniveau soms wat wisselvallig.’
| |
Chaos
Wie is eigenlijk die collaborateur Raphaël Mahl in het eerste en tweede deel? Welke schrijver hebt u daarmee willen portretteren?
‘Het is Maurice Sachs, die deel uitmaakte van het Comité de lecture van Gallimard in het begin van de oorlog. In 1942 verliet hij Frankrijk om in Hamburg te gaan werken in het kader van het STO (Service de Travail Obligatoire, de verplichte tewerkstelling voor Fransen in Duitsland - RW). Ik heb er een enorm plezier in gehad om soms letterlijk passages uit zijn werk door de eerste twee delen van La Bicyclette bleue heen te strooien om te zien of de Franse intellectuelen - voor zover ze mijn boeken lezen natuurlijk - het zouden ontdekken en dan “schandaal! plagiaat!” zouden roepen. Geen één zag het, dus na een tijdje heb ik het zelf maar gezegd.’
Wat leert, bij u, de schrijfster van de uitgeefster en omgekeerd?
‘Als ik manuscripten lees, zie ik precies waar de auteur afhaakt, waar hij maar wat doorzeurt. Waarom zitten er vaak in romans inzinkingen? Dat is de schrijver die zich verveelt, die daar aan andere dingen zat te denken. Dat probeer ik dus zelf te voorkomen. Er is zoiets als de betrokkenheid van de schijver bij het verhaal, iets wat de lezer voelt. Ik geloof zeer in die onzichtbare communicatie tussen auteur en lezer, het is het hele werk. Wát maakt nu precies dat je als lezer (klikt met haar vingers) zegt, dat je verkocht bent? Natuurlijk de stijl, dat is essentieel, maar ook moet je de auteur erachter ruiken. En volgens mij zijn de beste romans die waarin maar weinig dingen gezegd worden, waarin geen beschrijvingen zijn. Hebt u gemerkt dat van geen van de personages in La bicyclette bleue gezegd wordt hoe ze eruit zien? Ja, Léa is mooi, maar dat kan van alles zijn. Als lezer wil ik zelf mijn romanfiguren invullen. Een roman is geen catalogus.’
Maar bij uw nieuwste roman Pour l'amour de Marie Salat, die een paar dagen geleden verschenen is, laat u wel erg veel weg: inderdaad beschrijvingen van het uiterlijk, maar ook sociale omstandigheden of psychologische beweegredenen. Alleen een kale briefwisseling tussen twee (getrouwde) arbeidsters uit 1903 die hun liefde voor elkaar bezingen.
‘Ja, hoor eens, dat was mijn opzet, anders zou het een ander verhaal geworden zijn. Bovendien betekent zes uur schrijven twaalf uur ander werk en tegelijk schrijven en uitgeven gaat bijna niet, voor een lange roman moet ik echt vrij nemen. Ik heb het wel geprobeerd want ik wilde eens zien of het toch beide kon, maar dat gevecht gaat alleen mij aan (grimmig en strijdbaar). Als het me toch zou lukken m'n evenwicht te bewaren in deze chaos van schrijven, uitgeven, gezinsleven, optredens, dan zou ik zeer tevreden zijn. Optredens! Je wordt tegenwoordig als schrijver letterlijk afgeschoten op het publiek en dat is dodelijk voor je werk. Je tijd is niet van elastiek. Maar ja, eigen schuld. Niemand dwong me weer te gaan uitgeven, ik had een wereldreis kunnen gaan maken met mijn kinderen en mooie ideeën opdoen voor nieuwe romans in plaats van me vast te spijkeren op een ondankbare onderneming die me ongetwijfeld weer al mijn geld gaat kosten. Maar daar had ik nu zin in.’
Wat voor kritieken verwacht u op Pour l'amour de Marie Salat?
‘Dat ze me afmaken. Ze vergeven me die miljoenen exemplaren niet, er is hier zo'n jaloezie, zo'n haat. Iedereen wil geld verdienen maar als iemand dat dan ook doet, heet het “van tevoren bekokstoofd”, is het “alleen uit commercieel oogpunt gedaan”. Een uiterst onsympathieke houding. Laten ze maar wachten op mijn “Journal d'un éditeur”, de brave lettervreters. In Amerika, waar ik zo naar toe ga, kijken ze tenminste niet op succes neer. Ik hou niet van het land, ik hou niet van de mensen maar dat is wel aardig van ze. In Frankrijk moet je nog van honger op een zolderkamertje omkomen, dan is het goed. En ik zeg nee, en nog eens nee. Het is juist abnormaal dat mensen niet van de kunst kunnen leven, van hun schrijverschap of hun schilderijen. De postbesteller of de straatveger leeft toch ook van zijn werk? Waarom zouden anderen dan mooi weer moeten spelen? Flauwe kul.’
| |
Telefoongids
Wat moeten die miljoenen brave mensen die La bicyclette bleue gekocht hebben, nu met dit nieuwe boek over de liefde tussen Marie Salat en Marguérite?
‘Dat interesseert me geen fluit. Als je iets wilt schrijven, moet je het schrijven. Er waren al wel kritieken. De Figaro had een lovende en de Libération had het gebruikelijke neerbuigende toontje. Ik haat dat. Ik zeg dat ik een boek fantastisch vind of ik zeg niets. Zo'n Parfum van Süskind: geniaal. Slecht, slecht in de zin van verderfelijk. Ontregelend. Gevaarlijk. Vreemd. Maar: geniaal. En de liefde tussen twee vrouwen vind ik een aangenaam onderwerp. Ik ben niet lesbisch, hoewel het wel gekund had want ik heb m'n avonturen wel gehad. Boff. Maar ik schrijf gemakkelijker over vrouwelijke seksuele gevoelens dan over die van een man. Daar zou ik nooit over kunnen schrijven want ik behoor tot het type schrijver dat fysiek betrokken is bij zijn werk.’
Aan het eind keren Marie en Marguérite weer keurig in hun gezinnen terug.
‘Eh oui, dat is de maatschappelijke druk, toen en nu. Er is geen andere uitweg: ze hebben geen geld. Ze hebben
| |
| |
niets. Een vrouw moet een goedbetaalde baan hebben, daardoor kan ze onafhankelijk zijn. Nou ja, je kan je prostitueren maar dat is minder leuk. Als ik trouwens de “boeken” niet had gehad, waardoor ik boekhandelaar, uitgever en schrijfster kon worden, dan had ik het niet gered. Boeken hebben me uit het burgerlijk milieu gehaald, in Poitou, waar ik stikte. Daar stonden op zolder grote kisten vol met boeken van mijn grootmoeder en ik las alles, alles door elkaar, tot de telefoongids toe. Je moet veel lezen om onderscheid te kunnen maken tussen een goed geschreven en een slecht geschreven boek. Dat komt me nu goed van pas. Ik heb veel geluk gehad.’
Dat zeggen vrouwen altijd. Het is toch hun eigen prestatie?
(Koel:) ‘Geluk hebben, wil zeggen: je kansen grijpen op het juiste moment.’ Meteen springt ze op om me specimen te laten zien van een groot boek over de Kruissteek waaraan ze bezig is. Kruissteek? Ik zal er voorlopig maar niets achter zoeken. Ook bereidt ze een roman voor over de vroeg-christelijke tijd (‘Ik ben gefascineerd door de theologie, voor religieuze teksten en voorwerpen, ik heb er een enorme bibliotheek over. Het is verrukkelijk om te zien hoe de kerk haar macht verliest, godsdienst is niet goed voor vrije mensen. Het is de dood voor de vrijheid, de dood voor het individu’), en is ze op zoek naar ‘romans noirs’ (griezelromans) uit de achttiende eeuw, een genre waar ze grote voorkeur voor heeft: ‘De griezelroman is een voorloper van de Franse Revolutie want hij overtreedt de godsdienstige en morele geboden. De griezelroman is de bevrijding der instincten.’ In haar nieuwe uitgeverij geeft ze ook ‘modern griezelen’ uit. Wat nog meer?
‘Omdat ik alleen uitgeef waar ik echt van hou, wat me interesseert of wat me vermaakt, zit er geen echte lijn in. Maar met de recente politieke ontwikkelingen komt daar verandering in. Ik ga weer hard stelling nemen tegen rechts! Mijn tweede uitgeverij is eraan kapotgegaan, maar ik heb nu veel meer geld. Die toename van rechts is heel, heel beangstigend, daar moet iets tegen gedaan worden. Het ligt ook aan de linkse regering dat er niet genoeg gebeurt, er is een volstrekt misplaatst optimisme aan de linkerzijde dat de mens in wezen goed is en dat het de maatschappij is die hem verpest. Maar de mens is in wezen niet goed, de mens is een smeerlap, de mens denkt slechts aan het vernietigen van degene die tegenover hem staat. Weet u, ik was laatst met Mitterrand op een grote bijeenkomst in Lille en daar was een 300 meter lange rode loper met aan weerszijden een krijsende menigte. Ze krijsten aardige dingen, daar niet van, maar vrienden moesten me zo ongeveer naar het einde dragen omdat ik bijna flauw viel: ik weet dat menigten in één keer kunnen omslaan, ik ben daar doodsbenauwd voor, doods-be-nauwd. Menigten zijn in staat tot alles, daarom moet je mensen niet ophitsen. Nooit, nooit is het goed om haat aan te wakkeren. Nu nog de schrijver vinden die dat goed onder woorden kan brengen.’
■
|
|