De mooiste glazen
De kleinere kunsthandels haalden een dergelijke omzet bij lange na niet, maar ook hier werden soms fantastische resultaten geboekt. Kunsthandel Hoogendijk in Amsterdam bijvoorbeeld verkocht volgens Venema ‘traceerbaar veertien schilderijen naar Duitsland, te zamen voor f115.650, -. Aan Göring alleen echter verkocht Hoogendijk traceerbaar vijfenvijftig schilderijen, te zamen voor maar liefst f1.150.000, -, de schilderijen waarvan de verkoopprijs niet bekend is niet meegerekend.’
Nog weer kleinere ‘vissen’, die de grote in het troebele water volgden, zoals de Amsterdamse kunsthandel Delaunoy, hadden ook geen reden tot klagen. Van de bij Delaunoy verkochte werken heeft Venema er zevenentwintig kunnen terugvinden, die bij elkaar een kleine honderddertigduizend gulden opbrachten, waarbij de opbrengst van vier schilderijen buiten beschouwing bleef, omdat de verkoopprijs niet achterhaald kon worden. Ook particulieren konden soms een goede slag slaan. Catharine von Pannwitz in Heemstede verkocht drie schilderijen aan Göring: een Rembrandt voor honderdvijftigduizend, een Lucas Cranach voor vijftigduizend en een altaarstuk voor tachtigduizend gulden. Deze mevrouw was dezelfde, bij wie prins Bernhard voor de oorlog op bezoek kwam en waarover Ernst Heldring in zijn dagboek schreef: ‘(...) mevr. von Pannwitz, wier huis een milieu van Duitsche snobs is. (...) Dit Duitsche milieu schijnt nogal “fast” te zijn, veel echtscheidingen en mésalliances. Het is te hopen, dat hij (de prins - HM) niet besmet is.’
Hoe het er tijdens de bezetting in de wereld van het ‘grote geld’ uitzag, weten we van mevrouw von Schirach: ‘Miedl gaf te onzer ere in de grote zaal (van kasteel Nijenrode - HM) een rijsttafel. Ik dacht dat ik in een andere wereld was beland. Indiërs met witte tulbanden serveerden bij de rijst exquise spijzen op uitgelezen Chinees porselein. Dan was er kaviaar, genever, champagne... Maar Will Dohm (een Duitse toneelspeler - HM) was hier nog niet mee tevreden. Hij zette door, dat de wandkasten om ons heen werden geopend en daar werden prachtige blauwe glazen te voorschijn gehaald: “Misschien zijn we morgen al dood. Daarom zullen we vandaag uit de mooiste glazen ter wereld drinken.”’
Ook bij de veilinghuizen liepen de zaken uitstekend, met name bij de drie bekendste: Mak van Waay, Frederik Muller en Van Marle en Bignell. Eerstgenoemde komt er bij Venema nog het minst slecht van af. Er werden bij Mak van Waay althans geen kunstvoorwerpen uit voormalig, geconfisqueerd, joods bezit geveild. Dat gebeurde bij de andere twee veilinghuizen wel. Maar op de vraag van de schrijver aan de indertijd bij Mak van Waay werkende makelaar Nienhuis of er bewust een afhoudend beleid gevoerd werd, antwoordt de laatste: ‘Nou, je ging er niet bepaald achterheen. Maar als iemand vrijwillig een boedel bracht, dan was er geen bezwaar...’
Bezwaar had ook Mak van Waay niet tegen het samenstellen van het intussen zo beruchte Lexicon van Nederlandsche schilders en beeldhouwers, waarover hij met de NSB'er Gerdes, leider van het gilde van beeldende kustenaars, correspondeerde, onder andere over de juiste plaatsing van de J's achter de namen van joodse kunstenaars.
De collaboratie van de andere twee veilinghuizen komt bij Venema wat anoniemer en minder persoonlijk over, maar was even droevig van aard. Naast de verkoop van geconfisqueerde joodse goederen, werd er lustig geadverteerd in de Deutsche Zeitung in den Niederlanden. Uit de aantallen veilingen per jaar is aardig op te maken hoe de handel floreerde. Het duidelijkst is dat te zien bij het Haagse veilinghuis Van Marle en Bignell. Hier werd in 1941 vier keer een veiling georganiseerd, in 1942 negen keer en in 1943 tien maal. Heel actief was ook het veilinghuis Paul Brandt, dat zelfs in de allerlaatste periode, van juni 1944 tot en met maart 1945, nog zeven veilingen hield. Evenals bij de kunsthandels liepen de opbrengsten op de veilingen hoog op. Zo bracht één enkele veiling van Frederik Muller, die van 23 maart 1943, meer dan twee ton op, een resultaat dat slechts gebaseerd is op een keuze uit het totaal van verkochte goederen.
Bij zo veel vraag naar kunst en bij zulke bedragen is het nauwelijks verrassend te noemen, dat er tijdens de bezetting veel vervalst en gerommeld word. Met name de veilinghuizen kwamen hierdoor nogal eens in moeilijkheden, want de nationaal-socialistische overheid bleek in zaken van valse kunst en kitsch bijzonder fel te zijn. Niet dat de controles en dreigende taal veel hielpen. Vooral op de ‘wilde’ veilingen in de provincie werd er vaak troep verkocht, niet alleen vals werk, maar ook schilderijen, waarbij het ‘toegeschreven aan’ of ‘uit de school van’ eenvoudigweg geschrapt werd.
Venema toont aan dat het geval Van Meegeren, die Vermeers en andere zeventiende-eeuwse meesters vervalste, geen incident was. Terecht plaatst hij deze zaak in een reeks van vervalsingszaken, die al voor de oorlog begon. Dat deze praktijken na mei 1945 gestopt zouden zijn, valt niet aan te nemen. Het zou mooi zijn, wanneer Adriaan Venema daarover én over de naoorlogse kunsthandel nog eens een boek zou publiceren. Want hoe is het na 1945 gegaan? Op Dik jr. na werden de kunsthandelaars niet vervolgd. Volgens Venema lag dat aan de vergevingsgezinde stemming op dat moment. Maar zou een vervolging door justitie ook niet zijn blijven steken in onvoldoende wettelijk bewijsmateriaal? De kunsthandel kon tenslotte aanvoeren dat schilderijen geen bunkers waren. Zakelijk was het toch allemaal in orde geweest? Een soortgelijke argumentatie duikt op in een artikel in het Nederlands Juristenblad van 13 maart 1982, getiteld ‘Het notariaat en de zwendel op kunstveilingen’. Hierin beschuldigt Reiner de Winter het veilinghuis Mak van Waay van onzuivere praktijken met stromannen op veilingen. Het veilinghuis verweert zich met commerciële argumenten, want ‘juridische bezwaren kan ik moeilijk op juridische gronden beantwoorden daar ik geen jurist ben’. Inderdaad, zaken zijn zaken. Wettelijk is de kunsthandel niet veroordeeld. In moreel opzicht spreekt Kunsthandel in Nederland 1940-1945, in feite de geschiedenis van een mentaliteit, tenslotte toch dit vernietigende oordeel uit: ‘Griezelige mensen in zo'n situatie.’
■