Otto Weininger
Vervolg van pagina 13
Over Wallenstein zegt Schiller iets dergelijks.’ Maar essentieel zijn het niet zulke aardigheden die een diepere indruk op de integere Weense intellectuelen hebben gemaakt, wel Weiningers haat tegen een ‘stemmingskunst’ en zijn pleidooi voor een zuivere en doorzichtige kunst die ‘begrippelijkheid’ en ‘begrijpelijkheid’ postuleert. Dat bevalt Kraus, die om wille van de pure stijl tegen het ‘feuilleton’ fulmineert; dat imponeert Schönberg, die de ontbinding van de muziek na Wagner constateert en die aan zijn composities een nieuwe strengheid wil geven; dat maakt indruk op de architect Loos, die ten strijde trekt tegen het ornamentale en de basis legt van een functionele architectuur; dat spreekt Wittgenstein aan, in wiens Tractatus logico-philosophicus staat: ‘Ethik und Aesthetik sind Eins.’
Is dat een verklaring, waarom het werk van Weininger vandaag een renaissance beleeft? Le Rider zegt impliciet van neen, en we vrezen dat hij gelijk heeft. ‘Maar moet de Weininger-renaissance sinds de jaren zeventig niet als een symptoom van een ontwikkeling met diepere oorzaken geïnterpreteerd worden? Uitgerekend in de jongste jaren, die door een algemeen politiek desengagement en een vaak bedroevend zich terugtrekken in de subjectiviteit gekenmerkt worden, duikt de door Nietzsche aangekondigde “strijd van de geslachten” weer op.’ In de Franse literatuur bij Gabriel Matzneff (Les passions schismatiques) en Roland Jaccard (Les chemins de la désillusion), in Oostenrijk bij Helmut Eisendle (Exil oder Der braune Salon) en als literair systeem bij Thomas Bernhard in zijn theater zonder dialoog en in wat le Rider zijn vertwijfelde revolte tegen ‘die Welt als Wille’ noemt, die zonder vrouwelijke vertroosting in de diepste eenzaamheid voert. In een voorstelling van de Duitse literatuur van de jongste tien jaar stelt Fritz J. Raddatz het einde van alle liefdesgeschiedenissen vast en de groeiende isolering van beide geslachten. Als de nieuwe belangstelling voor het Weense ‘proefstation voor de wereldondergang’ een symptoom is van de vaststelling dat ‘de seksuele relatie niet bestaat’ (Lacan), dan is er bepaald geen reden tot optimisme. Het cultiveren van desillusies en het teruggrijpen naar pre- en irrationele denkbeelden is immers de Weense voedingsbodem van een monsterlijk tijdperk geweest.
■