Een zachte nevel van plezierige onwerkelijkheid
Harold Stearns, het oermodel van de niet-schrijvende schrijver
Confessions of a Harvard Man door Harold Stearns Uitgever: The Paget Press, 423 p. Importeur: Van Ditmar, f 49,95
Martin Koomen
Harold Stearns
Een grote en onuitwisbare naam in de Amerikaanse literatuurgeschiedenis heeft hij zich niet verworven, Harold Stearns. Wel duikt zijn naam soms even op in de biografieën en memoires van anderen, vaak op een manier die de nieuwsgierigheid van de lezer behoorlijk prikkelt, maar meestal is hij dan ook alweer meteen verdwenen. En er zijn een paar passages uit brieven, van Ernest Hemingway bijvoorbeeld, zoals deze van december 1925: ‘Het spijt me verdomd erg voor HS maar er is niemand die iets voor hem kan doen behalve hem geld geven en aardig voor hem zijn. Er is geen eer aan te behalen. (...) Hij leeft geheel en al in zijn verbeelding. Die arme flikker.’
Kay Boyle tekende in Being Geniuses Together, de door haar gereviseerde herinneringen van Robert McAlmon (vorig jaar opnieuw verschenen), een vignet van Stearns in wat zijn meest natuurlijke omgeving moet zijn geweest: het café Sélect aan de Parijse Boulevard du Montparnasse. We zien hem daar ernstig en gedreven in de weer met pogingen om geld bijeen te zamelen: hij heeft zich ontfermd over een paard met een gebroken been, het arme dier logeert in het hofje bij zijn woning enne... het probleem is dat voer, vers stro en de dagelijks langskomende veearts méér vergen dan Stearns uit zijn eigen beperkte middelen kan verschaffen. Zo aandoenlijk is dit tafereel, dat de lezer de eveneens opgetekende cynische grappen van McAlmon waarlijk niet nodig heeft om te begrijpen dat het arme beest door Harold Stearns is uitgevonden opdat hij over de zinc van datzelfde Sélect nog wat verversingen kan laten aanvoeren.
Een dronken uitvreter en scharrelaar dus? Jawel, maar dit onaanzienlijke en bietsende mannetje, dat als ‘Peter Pickem’ een kolom met tips voor de paardenrennen mocht vullen in de Parijse editie van de Chicago Tribune, heeft wel ooit gegolden als een aankomend essayistisch en kritisch talent waarmee men rekening diende te houden: de voorman en woordvoerder van een nieuwe generatie Amerikaanse intellectuelen. Toen hij in 1921 in Parijs ging wonen, had Stearns een tweetal boeken gepubliceerd die zijn reputatie hadden gevestigd en een derde werk stond op stapel. De titels alleen al verraden dat hier een ambitieus schrijverschap in de steigers was gezet: Liberalism in America (1919), America and the Young Intellectual (1921) en Civilization in the United States (1922).
De bovengenoemde wending in Stearns' loopbaan, hoe opvallend ook, is niet de enige gebleven: later - na zijn terugkeer naar de Verenigde Staten - heeft hij zich weer enigszins weten te rehabiliteren. Tot de boektitels die hij toen nog heeft doen verschijnen hoort zijn autobiografie, als The Street I Know verschenen in 1935 en nu herdrukt als Confessions of a Harvard Man. De hedendaagse lezer heeft hiermee niet alleen een ongezochte maar welkome gelegenheid om zich te informeren over de wonderlijke carrière van Harold Stearns, ook wordt hier een dragende bouwsteen aangesleept voor een goed beeld van de zogeheten lost generation.
Voor niet weinigen is Stearns, met zijn ongerijmde levenswandel, de belichaming geweest van deze generatie: de groep Amerikaanse schrijvers die, na de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog te hebben overleefd, verstoken van idealen en illusies in Europa rondhingen, meestal in Parijs.