Rudi van Dantzig
‘Ik weet niet eens wat mooi is,
ik weet alleen dat het voor iedereen
August Willemsen
Braziliaanse Brieven
‘Niemand van degenen die zich tot de cultureel onderlegden rekenen, wil nog betrapt worden met de Zonnebloemen van Van Gogh, de Vier Jaargetijden van Vivaldi of een danseresje van Degas,’ schrijft Abram de Swaan in zijn essay Kwaliteit is klasse, dat door Beatrijs Ritsema in de Boekenbijlage van 1 maart wordt besproken. Maar wat waarderen die ‘cultureel onderlegden’ zelf? Margot Fonteyn, ballerina in ruste, iemand die zich niet alleen tot de cultureel onderlegden mag rekenen, maar dat ook is, schrijft in haar autobiogafie over Imelda Marcos van de Filippijnen: ‘Ze houdt hartstochtelijk van kunst, waarvoor ze een mooi en praktisch cultureel centrum heeft gebouwd... Het is de moeite waard om te onderstrepen dat dit, en het schitterende theater in Managua, ontstonden uit de wilskracht van twee mooie en uitzonderlijke vrouwen, Mrs. Hope Somoza van Nicaragua en Mevrouw Imelda Marcos van de Filippijnen, om kunst aan hun landgenoten te brengen.’
Van Rudolf Nureyev, ook gewezen huisgast van de familie Marcos, weet ik dat Imelda's bemoeienis met kunst alleen de haar - en dus hun systeem - welgevallige kunstenaars ten goede kwam, anderen kwamen niet aan bod. Zo stelde de familie Marcos vast wat wel en wat niet gezien werd, en bepaalde zo de smaak van een groot deel van de plaatselijke intelligentsia.
In zekere zin - maar ik zet de laakbaarheid van de systemen niet op één lijn - gaat het net zo in bijvoorbeeld China en de USSR, maar zo ging het, neem ik aan, ook bij de tentoonstelling van Beeren Wat Amsterdam betreft; ook daar beslist een bepaalde visie wat wel en wat niet wordt tentoongesteld, wat we als toonaangevend voor het kunstgebeuren in Amsterdam zien: déze wel, dié niet. Verklaarbaar, en voor sommigen fijn, voor anderen bitter. En niemand heeft aanwijsbaar gelijk, wat vandaaag lelijk is, is morgen mooi.
Moet kunst mooi zijn, moet het ons gevoel voor esthetiek strelen, of eerder appelleren aan ons intellect? Welke omstandigheden werken smaakvormend, hoe definiëren wij kunst? Vragen...
Op een bijeenkomst waar De Swaan voorlas uit zijn Kwaliteit is klasse antwoordde ik op zijn betoog dat ik krampachtige pogingen deed om een geschoold arbeider te zijn en te blijven, en me, voor zover mogelijk in onze huidige samenleving, verre probeer te houden van het ‘cultureel kapitalisme’ waarover hij sprak. De bespreking van Beatrijs Ritsema brengt mij nog eens tot een reactie.
Wanneer is het begonnen, dat naoorlogse neerzien op die Zonnebloemen, de Jaargetijden, dat danseresje? Wanneer werd kunst echt elitair, maakten kleine groepjes niet-kunstenaars uit wat wél en wat níét kon? Toen een Picasso 80.000 gulden ging kosten en Von Karajan dirigeerde voor vijfduizend dollar per concert? Toen Callas zich inliet met Onassis, de Kennedy's kunstenaars tot het Witte Huis toelieten (maar wie komen daar nu: Rambo, J.R., Donald Duck? Het is ook nóóit goed...!), Nureyev, Truman Capote, Marilyn Monroe en Margot Fonteyn de kring van staatshoofden en hun satellieten frequenteerden, en de zich steeds overvloediger manifesterende media zich daar gretig, alsof ze zwaar ondervoed waren, op neer stortten? Tijdens de financiële revolutie dus, toen iets wat goed werd gevonden ook onmiddellijk duur moest zijn en een veilige belegging, toen kwaliteit en kassa meer met elkaar te maken kregen?
Ander citaat, uit hetzelfde nummer van de Boekenbijlage (pag. 9): ‘De parlementariërs hadden enkele stadskampongs bezocht en uit hun (...) rapport blijkt dat die kampongs, van afstand schilderachtig, gebouwd zijn op modder, stront en pis. De directeur van gemeentewerken in Batavia had de kamerleden ook nog verteld dat van de vijfenveertigduizend Europeanen in Batavia er nog geen tien ooit in die kampong waren geweest. (...) Ik had bij lezing vaak het gevoel: waar blijft nu toch dat dagboek van de Indonesiër uit die kampong die daar dan - hoog bezoek - eindelijk een blanda ziet komen? Die inheemse die nauwelijks of net niet verhongerde, heeft die nooit iets opgeschreven? De Jong maakt veelvuldig gebruik van de memoires van de intelligente Sjahrir, van Hatta en van uitspraken door Soekarno gedaan aan zijn biografen. Maar dat was de westers opgevoede bovenlaag. De dessabewoner krijgt bij De Jong geen stem.’
Hoe ver die situatie in Indonesië ook van De Swaans cultuurprobleem verwijderd lijkt, toch heeft zij er veel mee te maken, ook hier worden bepaalde stemmen gewoon weggeveegd, omdat ze niet over megafoons beschikken, omdat ze niet bovendrijven, omdat het lot hen niet meezat. Of omdat het door bepaalde spraakmakers gewoon niet belangrijk wordt gevonden. Margot Fonteyn zegt over Imelda Marcos dat zij een cultureel centrum heeft gebouwd... dat doet de bezittende klasse immers altijd zelf, en ze maken daarbij in het geheel geen gebruik van de noodzakelijke arbeiders...
Als kleine jongen haalde ik nog boeken uit de in het artikel genoemde bibliotheek van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. In de Wijde Steeg. En heb daar een groot deel van mijn eerste ontwikkeling aan te danken. Ik wist niet dat die vereniging uit 1784 stamde, en dat ik daar dus nog een stukje erfenis van mee kreeg.
Er waren in die tijd (1935-± 1950) ook coöperaties als De Samenwerking waar onze moeders levensmiddelen haalden omdat het arbeiderswinkels waren, werkelijk: niet voor het gewin, maar voor het gezin. Zelfs dat was in mijn ogen een vorm van cultuur, van geestelijke bewustwording. Gorter en Henriëtte Roland Holst werden door de arbeiders gelezen, en Upton Sinclair; de Wereldbibliotheek deed goed werk, Käthe Kollwitz was een gewaardeerd kunstenares en inderdaad, de eerste zonnebloemen verschenen. Mensen zongen, speelden gitaar, volksdansten, gestimuleerd door socialistische arbeidersbewegingen. Velen van de ‘lagere klassen’ hadden duidelijk een beeld voor ogen, ook een cultureel beeld. Geitewollen sokken misschien, maar een goed, en gezond, tegenwicht tegen de sokophouders van de ‘hogere klassen’.
Bezoekers van La Grande Parade
ed van der elsken
‘Nog steeds hoort cultuurspreiding bij de belangrijke doelen van het kunstbeleid, veel is er niet bereikt,’ zegt Ritsema. Toch zijn de musea vaak propvol (La Grande Parade, Wat betreft Amsterdam), mensen reizen van Arnhem en Hoorn om voorstellingen in Amsterdam te zien, van redacteuren van de Arbeiderspers hoor ik dat Nederlanders verhoudingsgewijs véél meer lezen, en beter, dan het publiek in Engeland of Amerika.
‘Mensen’ (van welke klasse laat zich raden!) ‘zouden zich,’ aldus Ritsema ‘alleen grote inspanning getroosten voor allerlei evenementen van dubieus allooi.’ Niet waar! Ze laten zich toch ook van hun strand halen, uit hun vakantieoord, om in propvolle bussen Michelangelo's Pietà te gaan bezichtigen, of het Prado, ze staan in lange rijen voor de Sixtijnse Kapel, beklimmen gewillig de berg om het klooster te zien, of het panorama. Belangstelling voor kunst is in veel gevallen beslist aanwezig, maar bepaalde kringen zien de gewone man liever helemaal niet komen in hun kunsttempel; dan trekken ze weg, zoals de blanken die wegtrekken als een zwart gezin in hun straat komt wonen.
‘De lagere klassen kijken liever naar een quiz, halen een weekendpakket horror-porno-oorlog (waar wordt dat allemaal geproduceerd? - RvD) en lezen één keer per jaar een boek - van Rien Poortvliet,’ draaft Ritsema voort. Ik protesteer, of Ritsema moet dat ‘lagere klassen’ beter definiëren. Is de kapitaalkrachtige, zijn de kunstsnobs, de trendsetters, de P.C. Hooftstraatgangers, zijn dat dan de hogere klassen? Heeft Ritsema daar stiekem om een hoekje gegluurd, onder het laagje vernis gekeken? Kom, lagere klassen, nemen we dat? Dat Van Dis tegen Marcel van Dam kan zeggen: ‘Het lijkt wel of u op de arbeidersklasse neerkijkt’, en dat Van Dam dan nauwelijks weerwoord weet te geven? Van Dam, die het wat mij betreft toch eindelijk moet gaan waarmaken, bij de Vereniging voor Arbeiders Radio Amateurs? Op hem is toch onze hoop gevestigd! Hij moet dan maar eens laten uitzoeken hoevelen van ons, lagere klassers, wél luisteren, lezen, kijken, liefhebben (amare).
Maar hoe worden we nu verder gestimuleerd, wakker gehouden, enthousiast gemaakt? Door wie? Is cultuurspreiding acteurs in een bus zetten en dan maar zien wat er van komt? Begint cultuurspreiding niet op school? Ik weet het, het wordt niet zo in orde gevonden als je dat zegt, maar ik ben het met De Swaan eens: wat een verademing om te zien hoe serieus in de Sovjetunie de ontwikkeling van de massa's wordt genomen. Ik zag daar bij twee voorstellingen 12.000 toeschouwers uit de gewone, lage klassen. Wat ze te zien kregen was helaas niet erg best, maar ze wáren er.
‘Maar ze worden gedwongen,’ wordt er dan gezegd, ‘ze worden daar gehersenspoeld.’ En wij, we worden toch ook allemaal verneukt en gehersenspoeld waar we zelf bij zitten, dag na dag, avond na avond, zittend voor ons blauwe raampje. The A-Team, Dynasty en Dallas, hand in hand met de sjah van Perzië, Baby Doc, Duarte, Botha, Kissinger, Somoza, Marcos, wat een fantastische rondedans is ons niet voorbijgetrokken van bedriegers, die ook vast ‘to bring art to our countrymen’ in hun vaandel hadden en hebben. Het Moskouse Bolshoi- Ballet dat uitgerekend met Henk van der Meijden als impresario en onder auspiciën van De Telegraaf voorstellingen in Nederland geeft is ook zo'n onbegrijpelijk onderdeel van die rondedans.
Maar goddank, er is ook een grote subcultuur, niet alleen in de popmuziek, maar ook bij toneel, in dans, in klassieke muziek, in schilderkunst, film, video. De financiële revolutie ligt misschien achter ons, maar de creatieve revolutie heeft die plaats ingenomen; in kraakpanden, in Amsterdam-Noord, in de Staatsliedenbuurt, in Groningen, in Buitenveldert, in Breda, overal. Het volk, jonge mensen (oude ook) creëren, maken hun eigen, onze eigen cultuur.
En natuurlijk wordt er gewacht tot iemand ‘het maakt’, en staat er alweer een horde satellieten klaar om er omheen te zoemen (en te rinkelen). Nee, ik misgun het niemand om ‘de blits’ te maken, maar laten we onze zintuigen wijd open houden en onze afkomst en principes niet verloochenen of verkwanselen. Van Gogh laten hangen, naar Vivaldi luisteren en Degas laten staan, als die ons iets zeggen. De satellieten - een Dibbets aan de muur die óók alweer passé blijkt - zoeken dan wel de handdoeken die zo verantwoord kleuren bij de zeepjes in de badkamer.
■