Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
VoetbalweduwenTot de vrijetijdsbesteding in de Amerikaanse buitenwijken hoort het kijken naar de tv. Veel mannen zijn volkomen verslaafd aan sportwedstrijden, vooral Amerikaans voetbal en honkbal. Ze bouwen onmetelijke antennes op hun dak om wedstrijden te kunnen ontvangen uit het hele land, zodat ze dag en nacht voor de buis kunnen zitten genieten. Als reactie zijn er hier en daar praatgroepen gevormd van vrouwen onder deskundige leiding, waarbij de ‘voetbalweduwen’, zoals ze zichzelf noemen, informatie uitwisselen over de beginselen van de sport om op die manier het verloren contact met hun echtgenoten weer te kunnen herstellen. ‘Waar gaat het bij de maandagavond-voetbal-competitie om? Een cursus voor vrouwen’ is een lesprogramma dat verzorgd wordt door een psychotherapeute, die de cursisten uitlegt wat voetbal is en hoe ze hun leven moeten inrichten. In de klas wordt gesproken over de vraag waarom voetbal zo populair is bij mannen. Het spel is een soort oorlog en mannen houden van agressie en geweld. Voetbal op de tv is het laatste restje mannelijk domein in de Verenigde Staten; ze zijn er aan verslaafd omdat het zo'n prachtige gelegenheid biedt om hun eigen gevoelens uit de weg te gaan. Bovendien kunnen ze er hun latente homoseksuele verlangens in kwijt. Dat soort theorieën. De les wordt iedere keer afgesloten met aanschouwelijk onderwijs, de uitzending van een voetbalwedstijd met uitleg van de psychotherapeute. Ze schijnt het uitstekend te doen. De echtgenoot van een van haar cursisten bood haar aan hem en zijn vrouw in het vervolg te begeleiden bij het bezoek aan het voetbalstadion: dan kon zij uitleg verschaffen aan zijn vrouw, zodat hij tenminste ongestoord kon kijken. Over suburbia, zegt Geist, wordt meestal met de grootste minachting geschreven. Het is een onderwerp waarmee geen eer te behalen valt. De meeste waarnemers storen zich aan de oppervlakkigheid, de bekrompenheid, het provincialisme en vooral de uniformiteit. Maar Geist weet een genuanceerder beeld op te roepen. Er zijn industriële buitenwijken, slaapsteden, etnische buurten, rijke voorsteden waar de vestiging van een ordinair McDonald's hamburgerrestaurant ondenkbaar is, en straatarme buitenwijken met smerige straten en vervallen huizen die eruit zien als een verpauperde plattelandsgemeente. Veel opvattingen over de ‘suburban way of life’ berusten op vooroordelen, uitgedragen door mensen die nooit de moeite hebben genomen om zélf eens een kijkje achter de schermen te nemen. Pas als je dat doet zul je ook begrijpen waar al die afschuwelijke roze plastic flamingo's gebleven zijn. Het openbare leven in suburbia heeft een ingrijpende karakterwijziging ondergaan. Het leven buitenshuis heeft zich verplaatst van de voortuinen naar de achtertuinen. De roze plastic flamingo's zijn niet uitgestorven. Je moet ze achter het huis zoeken, waar ze verdekt staan opgesteld tussen de struiken of in groepjes paraderen naast de swimming pool. Misschien zijn échte stedelingen geneigd om op de reportages van Geist hoofdschuddend te reageren en te roepen: ‘Dat is niet normaal.’ De auteur heeft zich daar zélf wel eens op betrapt. De laatste jaren schrijft hij alleen nog maar over New York City. ‘Dat is ook niet normaal,’ zegt hij. ■ |
|