Tijdschrift
De opvoering van Ibsens toneelstuk Het poppenhuis in 1879 zorgde voor een landelijk debat in Zweden over de positie van de vrouw, schrijft Petra Broomans in Sarafaan (jrg. 1/nummer 2). Hoofdrolspeelster Nora heeft veel op het spel gezet om het leven van haar man te redden. Ze pleegde valsheid in geschrifte en werd daarvoor gechanteerd. Nora verwacht dat haar man voor haar op zal komen, maar wanneer Helmer een zielepoot blijkt te zijn stort haar wereld in. Zij is nog alleen op zichzelf aangewezen. Nora verlaat dan ook haar gezin om zich in de maatschappij meer volledig te kunnen ontplooien dan in de popperol die ze thuis speelde. Aan het eind van de vorige eeuw bepaalden deze discussie over de rol van de vrouw en de theorieën van de naturalist Georg Brandes het literaire klimaat in Scandinavië. Broomans illustreert de belangrijke rol van Brandes aan de wederwaardigheden van de schrijfster Victoria Benedictsson, die publiceerde onder het mannelijke pseudoniem Ernst Ahlgren. Het feit dat Brandes niet alleen literair criticus was maar tegelijkertijd haar minnaar maakt de zaak voor Benedictsson extra gecompliceerd. In haar eerste roman Pengar (Geld) uit 1885 pleit zij voor grotere zelfstandigheid voor de gehuwde vrouw. Haar tweede roman Fru Marianne (Mevrouw Marianne) valt eigenlijk nogal uit de toon. De teneur is tegenovergesteld aan die van haar vorige roman en aan de strekking van de landelijke discussie over de rechten van de vrouw. In Fru Marianne beschrijft Benedictsson juist het ideale, kameraadschappelijke huwelijk. De kritiek, en met name die van Brandes, was vernietigend. ‘Benedictsson beschouwde dit als het doodvonnis over haar werk en haar persoon’ en pleegde zelfmoord, schrijft Broomans. Gelukkig valt Broomans niet in de valkuil van de parallel door te beweren dat literatuur van vrouwen ook nu nog door de kritiek met extra argwaan wordt
bekeken. Alle artikelen in Sarafaan zijn aangenaam informatief en prettig om te lezen omdat ze de onzelfstandigheid van ‘het je afzetten tegen’ ontberen. Connie Verberne doet verslag van een week in het gezelschap van schrijfster May Sarton in Engeland, die haar vertelde over de inspirerende ontmoetingen in het verleden met Virginia Woolf en Elisabeth Bowen. Anneke Oele bespreekt met behulp van een gedicht van Pessoa de schilderijen van Elizabeth de Vaal, die dit voorjaar in Arnhem en Utrecht te zien zijn. Alleen met het proza van Hannes Meinkema over tobberige vrouwenverhoudingen, die mij nog treuriger voorkomen dan mislukte heteroaffaires, blijf ik moeite hebben.
EVA COSSEE