Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Politiek als hartstocht door John Jansen van Galen en Bert Vuijsje Uitgever: Van Holkema & Warendorf, 354 p., f 25,-Hans Smits‘En het is haast tragisch dat hij door de PvdA te leiden in een tijdvak van polarisatie, waaraan hij nooit van harte schijnt te hebben vormgegeven, de aanvoerder werd van de partij die in de woorden van Bart Tromp de “minst succesvolle” is binnen de Westeuropese sociaal-democratie: in de laatste kwart eeuw maakte zij slechts zeven jaar deel uit van een regerende coalitie.’ Dat schrijven John Jansen van Galen en Bert Vuijsje in de inleiding van hun boek Joop den Uyl Politiek als hartstocht, een portret samengesteld uit twintig interviews. Deze zin veronderstelt dat Bart Tromp gelijk heeft en dat Den Uyl zich gelukkiger zou hebben gevoeld in de eerste naoorlogse periode, toen de Partij van de Arbeid dertien jaar lang meerregeerde (nadat de SDAP in 1939 voor het eerst in een regering werd getolereerd), tien jaar lang met Drees als minister-president. Nog afgezien van het feit dat de jonge Den Uyl geen groot bewonderaar was van de wijze waarop de Partij van de Arbeid in de kabinetten-Drees haar idealen wegmoffelde (evenmin als Drees een bewonderaar was van het kabinet-Den Uyl), doet het etiket ‘minst succesvolle’ onrecht aan de Partij van de Arbeid én aan Den Uyl. En ook de koppeling met het begrip polarisatie, als oorzaak van het buiten spel staan, is ten onrechte gemaakt. Want dat de sociaal-democraten in Zweden, Noorwegen, Denemarken, Groot-Brittannië en de Bondsrepubliek jarenlang konden regeren was wél het gevolg van de in die landen vanzelfsprekende polarisatie tussen de burgerlijke en nietburgerlijke partijen. Een polarisatie die in de afgelopen jaren de socialisten in Frankrijk, Griekenland en Spanje aan de macht heeft gebracht. Alleen in Nederland en België zijn de linkse partijen er nooit in geslaagd een parlementaire meerderheid achter zich te krijgen. En in Italië stuitte de progressieve machtsvorming op een té grote aanhang van de communistische partij. In Nederland, België en Italië zijn de sociaal-democraten aangewezen op coalities met de christen-democraten en/of liberalen. En de vraag is of je het als minderheid meedoen aan zo'n coalitie als succesvol moet beschouwen. Dat het kabinet-Den Uyl een uitzondering vormde (een coalitie met een enigszins sociaal-democratisch stempel) was het gevolg van de polarisatie die ertoe leidde dat confessionelen en liberalen hun traditionele meerderheid in de Tweede Kamer verloren. Zo kwam ook het kabinet-Van Agt-Den Uyl-Terlouw tot stand, dat zijn bestaan overigens vooral aan een stuiptrekking van D66 dankte, en niet zo succesvol was. Een feit is dat de Partij van de Arbeid, met Joop den Uyl als politieke leider, een sterkere positie heeft veroverd - vanzelfsprekender en minder als underdog - dan de Partij van de Arbeid onder Drees om nog maar niet te spreken van de SDAP onder Troelstra. Slaagde de PvdA van Drees er maar zelden in om meer stemmen te behalen dan de KVP, de Partij van de Arbeid van Den Uyl werd bij de kamerverkiezingen van 1977 groter dan het CDA (de KVP plus ARP en CHU) en hetzelfde was het geval bij de kamerverkiezingen van 1982. De dramatische, maar tijdelijke terugval bij de statenverkiezingen van maart 1982, toen de PvdA zelfs door de VVD werd gepasseerd, was in hoofdzaak een gevolg van regeren onder Van Agt. Deelnemen aan een kabinet betekent niet altijd succesvol zijn. Aan de andere kant is het een onmiskenbaar feit dat de Partij van de Arbeid er slechts zelden in slaagt om méér dan dertig procent van de stemmen te behalen: dat gebeurde alleen in 1956, in 1959, in 1977 en in 1982. Met een derde deel van het electoraat als aanhang kun je per definitie geen dominerende rol spelen. De vraag of (en hoe) de Partij van de Arbeid er in zal slagen om eindelijk eens in de richting van de veertig procent te komen, is nog onbeantwoord en komt ook in het nieuwste boek over Den Uyl nauwelijks aan de orde. Wél wordt er door de geïnterviewden opvallend vaak gesproken over het wederom geprolongeerde lijsttrekkerschap van Den Uyl. Van Thijn kwam er mee in het nieuws en slikte zijn woorden weer in. Maar ook Wim Kok doet zijn zegje: ‘Ik vind het dan ook merkwaardig en af en toe tragisch: die zich voortslepende toestand van de knappe, bekwame, begaafde Den Uyl die het nog steeds uitstekend doet, maar toch elke dag ouder wordt, zodat het opvolgingsprobleem voortdurend aan actualiteitswaarde wint maar toch weer wordt weggeschoven.’ Op die manier is er in het verleden nooit over Drees gesproken. Die was al zeventig toen hij de laatste keer als lijsttrekker optrad. | |
Gewraakte motieOok Den Uyls mislukte kabinetsformatie van 1977 is een telkens terugkerend onderwerp. Tien zetels winnen en dan in de oppositie worden gedrukt. Volgens Bart Tromp was het tweede kabinet-Den Uyl er geweest als de formateur ‘de echte partij’ had gemobiliseerd. Om vervolgens aan te stippen dat Piet Reckman weliswaar de nog altijd gewraakte motie in de partijraad indiende, maar dat Jan Nagel die motie schreef. Van Thijn, die dichter bij het vuur zat, verhaalt: ‘Volgens Duynstee, die mij naar aanleiding van mijn boek een brief schreef vanuit Parijs, was de formatie trouwens al mislukt voordat hij begonnen was. Van Agt had het nooit laten lukken, vanwege Den Uyls rol tijdens het Menten-debat. Wat er ook gebeurd zou zijn, die formatie was hoe dan ook gestrand, al was het op de laatste staatssecretaris geweest.’ Bij dit soort gespreksonderwerpen gaat het in het boek vaker over de opvattingen van de ondervraagden over de Partij van de Arbeid, en hun eigen rol of zienswijze, dan over Den Uyl als persoon en politicus. Veel geïnterviewden nemen de gelegenheid te baat om zichzelf te profileren. Dat maakt het boek niet minder interessant als politiek document, maar wél als portret van Den Uyl. Soms vergeet je alinea's lang dat de interviews ten doel hebben om Den Uyl te belichten. Dat bezwaar geldt zeker voor de gesprekken met Van Mierlo, Van Thijn en Wim Kok, die door de twee schrijvers vanwege hun nieuwswaarde worden aanbevolen, maar ook voor de gesprekken met Tromp, Lammers, Gruijters, Marcus Bakker, Wiegel, Van der Stee, Mansholt en Pronk. Stuk voor stuk lezenswaardige interviews, daar niet van. De beste kijk op Den Uyl wordt, naar mijn mening, gegeven door twee betrekkelijke buitenstaanders waar het Het Binnenhof betreft, Jan Pen (over Den Uyl als econoom) en Henk Eijsink (over Den Uyl en de Wiardi Beckman Stichting) en door de enige twee ondervraagde vrouwen, Hilda Verwey-Jonker (over Den Uyl als ideoloog) en Hedy d'Ancona (over Den Uyl en het feminisme). Pen: ‘Het meest curieuze in de ideeën van Den Uyl is nu dat hij het idealisme van de socialist combineert met het realisme van de econoom.’ Eijsink: ‘Den Uyl die zich op zijn best voelt als er rotzooi is en hij zich op kan werpen als de grote redder in de nood.’ Hilda Verwey: ‘Het is blijkbaar moeilijk voor Den Uyl om in de gedachtengang van een ander te kruipen. Hij hoort je aan, hij geeft weerwerk, maar neemt niets van je mening over.’ Hedy d'Ancona: ‘Joop is iemand die altijd heel erg zijn emotie en zijn gevoel in dingen moet stoppen.’ | |
Rode vlagOpvallend veel sympathie voor Den Uyl straalt uit de interviews met twee voormalige antirevolutionairen, waarbij een zekere verwantschap voelbaar is: Maarten Schakel en De Gaay Fortmann sr. De laatste vertelt een boeiend verhaal over het verloop van de Lockheed-affaire (achter de schermen) en geeft bovendien een andere kijk op een stereotiepe eigenschap van Den Uyl: ‘Heel slordig, maar in die slordigheid weet hij wel de weg te vinden. Den Uyl raakt geen stukken kwijt.’ De coda, het aangehangen slot van het bock, doet overbodig aan. Het is weinig opwindend om te lezen in hoeverre alle twintig ondervraagden verschillen dan wel gelijkenissen zien tussen Den Uyl, Troelstra en Drees sr. Dat Den Uyl een combinatie zou zijn van de volkstribuun Troelstra en de gouvernementele Drees, zoals door Van Thijn wordt beweerd, is een voor de hand liggende dooddoener. Het antwoord op de vragen of Den Uyl een inspirerend leider zou zijn geweest van een socialistische beweging-in-opkomst dan wel als rode vlag had willen dienen om de rechtse lading van vier door confessionelen overheerste kabinetten te dekken is slechts gissend te geven. Voor beide rollen was hij niet in de wieg gelegd. Letterlijk klopt dat geheel en al, figuurlijk waarschijnlijk ook. Speciale vermelding verdient een uitspraak van Maarten Schakel: ‘Ik moet zeggen dat ik hem groot gelijk geef dat hij op zijn post blijft. Hoeveel 65-plussers zullen er in Nederland zijn? Ik denk zo'n 1 à 2 miljoen, zou het niet? En dan zit er nu eindelijk één 65-plusser in de Kamer. Ene hele.’ ■ |
|