waarom ik het niet heb gedaan. Ik ben naar een concert van Alfred Brendel geweest die ik goed ken en na afloop was er een diner voor hem en Brendel is een erg boeiende man. Ik moet in de stemming raken om iets op te schrijven. Misschien zou ik een recorder moeten aanschaffen en een paar dingen inspreken als ik geen zin heb om iets op te schrijven.’
Auden, Spender, 1931
Zoiets als foto's nemen?
‘Ja, ik neem ook foto's. Ik heb natuurlijk wel een sterk verlangen om de dingen vast te houden.’
Zijn er ook dingen waarover u bijna instinctief niet schrijft?
‘Ja, die zijn er wel. Dingen over mijn vrienden, als ik boos op ze ben en een oordeel vel. En zulke dingen zou ik zeker niet over mijn gezin schrijven. Ouders die niet loyaal zijn ten opzichte van hun kinderen vind ik heel erg verwerpelijk. Als kinderen hun ouders niet meer kunnen vertrouwen, wie zouden ze dan nog wel kunnen vertrouwen? Ik zou nooit iets kwaadaardigs over mijn kinderen of over mijn vrouw opschrijven, zelfs niet alleen voor mijzelf. Virgina Woolf is heel anders in dat opzicht. Virginia Woolf is kwaadaardig over iedereen en er is ook geen reden waarom ze dat niet zou zijn. Ze schreef tenslotte voor zichzelf en ze schreef vaak om zichzelf voor te houden hoe kwaadaardig ze was. Ik wil niet alles opschrijven. Je gaat met mensen eten en je verwacht dat zij betalen en jij moet betalen: je aarzelt om zoiets op te schrijven, omdat het zo kleinzielig van je is om zoiets te denken. Maar Virginia Woolf zou zoiets wel hebben genoteerd. In de onthulling van je gevoelens over anderen geef je jezelf bloot, nietwaar? En in zekere zin wil je geen relaas van je slechtste eigenschappen. Dat gevoel had Virginia Woolf niet. Ze interesseerde zich heel erg voor zichzelf.’
Ik herinner me uit World Within World dat u vertelt dat Virginia Woolf iedereen altijd vroeg naar zijn of haar leven en vragen stelde waarvan je denken zou dat een romanschrijfster ze zelf wel zou kunnen beantwoorden.
‘Ja, maar zij besefte dat ze die dingen niet wist. Haar zwakke kant als romanschrijfster was dat ze zo'n beperkte visie had. Ze schreef eigenlijk altijd alleen over Bloomsbury, dat kleine groepje mensen dat...’
Toch deed wat u in The Journals zegt over wat je van anderen weet, mij denken aan Virginia Woolf: ‘Je ziet alleen een aspect van wat een ander ziet.’ Is dat besef voor u een drijfveer om te schrijven?
‘Een hele sterke drijfveer.’
Er staan in The Journals ook prachtige vignetten van de mensen die u heeft gekend, een ontroerend portret van Vera Stravinsky bijvoorbeeld. U heeft veel meer oog voor anderen dan een dichter als Auden.
‘Ik geloof dat ik steeds meer belangstelling voor andere mensen heb gekregen. Ik zie mezelf nu in de eerste plaats als iemand die belangwekkende dingen over anderen optekent.’
Heeft u ooit romans willen schrijven?
‘Ik heb me vaak voorgenomen om romans te schrijven en ik wou werkelijk dat ik het gedaan had. Toen ik erg jong was, zo'n jaar of dertig, heb ik een roman geschreven over mijn jeugd, over mijn schooljaren en zo, en ik heb korte verhalen geschreven, maar ze waren erg egotistisch. Ik besefte dat ik alleen over mijn eigen ervaringen kon schrijven en dat ik in dat opzicht erg op Christopher Isherwood leek.’
Er staat weinig over de roman in The Journals.
‘Toch lees ik vrij veel moderne romans. Er staat waarschijnlijk heel wat over de roman in de stukken die niet in The Journal zijn opgenomen. Ik heb grote bewondering voor een roman van Peter Ackroyd, Hawksmoor, die pas in Engeland is verschenen. Ik ken Iris Murdoch vrij goed en daarom lees ik haar romans en die lees ik graag. Ik mis natuurlijk ook veel. Mensen vertellen me dat David Lodge erg goed is en die heb ik niet gelezen. Muriel Spark heb ik wel gelezen en ik bewonder haar.’
Wat u in 1965 over de Amerikaanse dichters schreef vond ik frappant, over hun somberte, hun breakdowns en over een Randall Jarrrell die ten overstaan van een publiek van 2000 mensen bitter klaagde over het gebrek aan belangstelling voor de moderne dichter.
‘Ik vermoed dat de Amerikaanse dichters het idee hebben dat de mensen naar ze zouden moeten luisteren zoals in een aristocratische maatschappij de mensen luisterden naar de intelligentia. In Engeland las iemand als Gladstone in de 19de eeuw Wordsworth in zijn jeugd en later Tennyson, en zijn hele leven lang las hij Homerus, vertaalde hij Horatius. En ik denk dat Walt Whitman, die zich in zekere zin identificeerde met president Lincoln, vond dat de dichter een soort natuurlijke aristocraat in een democratische maatschappij moest zijn en ik denk dat dit gevoel nog steeds bestaat in Amerika. Er is ook geen Amerikaanse traditie dat vooraanstaande dichters in de eerste plaats dichter zijn, zoals bijvoorbeeld de Elizabethaanse dichters dat waren in Engeland. Dichters als Wyatt en Sidney waren in de eerste plaats mensen van de daad. Tot op zekere hoogte bestaat die traditie nog in Engeland. We hebben nog steeds zeer belezen militairen, of zeer belezen mensen die goede militairen zijn. Belezen politici zijn er geloof ik niet meer, in dat opzicht lijken we op Amerika, en ik heb de indruk dat de Engelse dichters de houding van de Amerikanen een beetje overnemen, de houding van zich verwaarloosd voelen en miskend. De verbeelding heeft geen greep meer op de heersende klasse, de regering.’
Hoe beviel het u om ‘creative writing’ te geven in Amerika?
‘Ik was erg sceptisch over die “creative writing” colleges en dacht niet dat iemand die werkelijk wilde schrijven zulke colleges ooit zou willen volgen, tenzij hij erg zakelijk was en wist dat hij de aandacht op zich zou vestigen door naar een bepaalde universiteit te gaan. Uitgevers houden de beroemde “creative writing school” in Iowa wel degelijk in de gaten. En ik merkte dat ze toch een hoop leerden, al was het dan misschien niet hoe je gedichten moet schrijven. Ik probeerde om ze iets over literatuur in het algemeen bij te brengen en ik stond erop dat ze veel lazen. Jonge Amerikanen willen wel schrijver worden, maar iets lezen willen ze niet.’
In de ‘Diary Poems’ uit 1970 schrijft u over Auden tegenover zijn Amerikaanse studenten: ‘He knows they're young, and, better, that he's old. He shares his distance from them like a joke.’
‘Dat gevoel heb ik nooit gehad. Amerikaanse studenten geven je helemaal niet het gevoel dat je ouder bent. Als een Amerikaanse student denkt dat hij iets van je kan leren, negeert hij de generatiekloof volkomen. En er zijn in Amerika zoveel gescheiden mensen dat je al gauw een soort vader of grootvader voor ze wordt en dat vond ik vaak erg roerend. Bij Engelse studenten blijft er altijd een zekere afstand.’
Vervolg op pagina 14